(gr.; lat. Cerberus) in de grieksche mythologie de verschrikkelijke hond der onderwereld („helhond”), de vrucht der liefde van Typhon en Echidna.
Hesiodus geeft hem 50 koppen; op oudere vazenbeelden wordt hij nu eens met een enkelen, dan met twee, dan weer met drie koppen afgebeeld, dikwijls ook met een slangenstaart of met slangen, die uit zijn lijf of zijn kop groeien en zich om zijn lichaam kronkelen. Later wordt hij als driehoofdig of honderdhoofdig voorgesteld. Hij bewaakte den ingang van den Hades en was lief tegen de binnengaanden; wie echter terug wilde, werd door hem aangegrepen en verslonden. Heracles (zie ald.) haalde hem uit de onderwereld naar boven. In overdrachtelijken zin beteekent K. (meestal Cerberus) een onvriendelij'ken deurwachter.