duitsch jurist, 1804—68; bewerkte als advocaat te Dessau met anderen de eerste duitsche vertaling van het: Corpus juris civilis (1834 voltooid), in 1837 leeraar in de rechten te Halle, 1841 lid van de landsregeering en van het landsconsistorie te Dessau. Nadat de hertog van Anhalt-Dessau in 1847 het bestuur over het hertogdom Cöthen had aanvaard, kreeg S. allerlei hooge ambten, en werd ministerpresident.
Hij vergezelde den erfprins van Anhalt naar het vorstencongres te Frankfurt, en nam in 1866 en 67 voor Anhalt deel aan de beraadslagingen over het ontwerp der Noord-Duitsche bondsacte te Berlijn. Hoofdwerk: Das praMische gemeine Civilrecht (3de ui tg., 3 dln., Leipz. 1868). In 1856 was hij1 lid eener commissie tot het ontwerpen van een burgerlijk wetboek voor het koninkrijk Saksen, en deed na de publicatie van dit wetboek een Anleitung zum Studium des bürgerl. Gesetzbuchs für das Königreich Sachsen (Lpz. 1864) verschijnen.