deensch staatsman, geb. 1812 te Kopenhagen, werd in 1837 auditeur bij het leger, zag zich tien jaren later tot buitengewoon en in 1851 tot gewoon hoogleeraar in de rechten benoemd. De beweging van 1848 had hem inmiddels reeds het staatstooneel doen betreden, waar hij als hoofdaanvoerder der nationaal-liberale partij een grooten invloed in de constitueerende rijksvergadering uitoefende.
Ofschoon in 1851 tot generaal-auditeur bij het leger benoemd, kantte hij zich toch op den rijksdag tegen Oersted, zoodat hij in 1854 dezen post verloor. Nadat Oersted zich teruggetrokken had, kreeg H. onder presidium van Scheele de portefeuille van eeredienst en onderwijs. Toen Scheele in 1857 gevallen was, werd H. president, en wisselde in 1859 zijn portefeuille met die van buitenlandsche zaken. Tengevolge van kuiperijen ten hove moest hij twee jaren later voor het ministerie-Rottwitt wijken, doch kwam in 1860 weder aan het bestuur, totdat hij door de troonswisseling in 1863 moest aftreden. Hij overl. 14 Aug. 1888 te Kopenhagen.