duitsch-oostenrijksch schrijver, geb. 10 Juni 1816 te Friedrichsthal in het Bohemerwoud, studeerde te Weenen Philosophie en rechtswetenschap, doch legde zich weldra uitsluitend op de letterkunde toe. 1848 was hij korten tijd lid der duitsche nationale vergadering (gematigd democraat). Van Neurenberg, waar hij den „Nürnberger Kurier7’ redigeerde, verhuisde hij 1861 naar Weenen, waar hij secretaris der directie van verschillende schouwburgen was, en 1882 redacteur werd van het tijdschrift „Die Heimat”; hij overl. 27 Maart 1896 te Weenen.
Van zijn werken noemen wij: Aus dem Böhmer Walde (1843), Neue Geschichten aus dem Böhmer Walde (1847), Florian (2 dln., 1853), de beide verzamelingen Von Haus zu Haus (1855) en Aus Dorf und Stadt (2 dln., 1860) en eenige romans. Zijn volksverhalen, die tot de beste duitsche dorpsgeschiedenissen behooren, verzamelde hij weder onder den titel Aus dem Böhmer Walde (3 dln., 1851). Na zijn dood verscheen: Erinnerungen aus meinem Leben (Weenen en Praag 1896).