duitsch philoloog en criticus, broeder van den vorige, geb. 23 Mei 1819 te Garding in Sleeswijk, studeerde te Kiel in de philologie, bereisde 1846—48 Italië en Griekenland en werd vervolgens leeraar aan het gymnasium te Husum. Na den slag van Idstedt in 1850 verdreven, kreeg hij een aanstelling aan het „realgymnasium” te Eisenach, welke hij later verwisselde met de directie eener „realsehule” te Oldenburg; sedert 1864 was hij werkzaam als rector van het gymnasium te Frankf. a.M.; 1885 nam hij ontslag en overl. 30 Nov. 1900.
Zijn naam vestigde hij door een werk over Pindarus: Pindarus, zur Geschichte des Dichters und der Parteikämpfc seiner Zeit (Kiel 1845) en een metrische duitsche vertaling van dien dichter (Leipzig 1846; 2de dr. 1853). Meer nog werd zijn naam bekend door zijn critische werken over Shakespeare, w.o. Der Perkins-Shakespeare (Berl. 1854) en de critische uitgave van Romeo en Julia (Oldenburg 1859) de voornaamste zijn. Daarenboven dienen genoemd: Die Kunst des Uebersetzens fremdsprachlicher Dichtungen (2de dr., Frankfort 1886); twee uitgaven van Pindarus (Berl. 1864 en 1866); Scholiën op Pindarus (Kiel 1861; Frankfort 1865 en 1867); F ar er ga Findarica (Berlijn 1877) en Beiträge zu der Lehre von den griech. Präpositionen, afl. 1—3 (Frankfort 1886—87).