Gepubliceerd op 20-01-2021

Johannes bosscha (1831)

betekenis & definitie

Nederl. natuur- en wiskundige, geb. te Breda, 18 Nov. 1831, studeerde eerst te Deventer, daarna te Leiden, promoveerde in 1854, was van 1857—60 assistent aan het natuurkundig kabinet te Leiden, aanvaardde toen de betrekking van hoogleeraar aan de militaire academie te Breda, was van 1863 tot 1872 inspecteur van het middelbaar onderwijs, werd laatstgenoemd jaar leeraar aan de polytechnische school te Delft, en was van 1878 tot 1888, in welk hij zijn emeritaat aanvroeg, directeurhoogleeraar dier instelling. Hoofdwerken; Een middel ter bepaling der snelheid van het geluid (1853), Oner het behoud van arbeidsvermogen in den galvanischen stroom (1856), Leerboek der natuurkunde; voorts artikelen in „Archivcs néerlandaises des Sciences exactes et naturelles publiées par la Société hollandaise des Sciences a Harlem’’.

Groote verdienste verwierf hij zich ten opzichte der telegraphie, daar hij reeds in 1855 de mogelijkheid van het gelijktijdig meervoudig gebruik van eenzelfden' draad aantoonde, en daarvoor apparaten vervaardigde.

< >