beoefenaar der javaansche taal, geb. 1813 in Indië, was 1835—43 onderwijzer aan het instituut voor de jav. taal te Soerakarta, 1844 met C. F.
Winter belast met de samenstelling van een uitvoerig verklarend en beschrijvend javaansch-nederduirtsch woordenboek, dat na Winter’s overlijden in 1859 door W. alleen werd voortgezet; het handschrift van dit werk bevindt zich in de univ.-bibliotheek te Leiden (26 dln.), evenals een bewerking ervan in 43 dln., van W. alleen, en heeft gediend voor het bij- en omwerken door Vreede van den 4en dr. van ’t Jav.Nederl. Woordenboek van Gericke—Roorda (1901), blijkens de voorrede van dit werk. W., in 1883 gepensionneerd, overl. in Dec. 1888 te Soerakarta. Hij schreef eenige belangrijke verhandelingen, opgenomen in het „Tijdschrift van Ned.-Indië” (1844—51), de brochure: Het inlandsch kind in O ast-Indië en iets over den Javaan (Amst 1849, voornamelijk een pleidooi tegen de achteruitstelling der Indo-Europeanen). Vgl. In Memoriam (in het nr. van 21 Dec. 1888 van ,,De Nieuwe Vorstenlanden”, Soerakarta), art. Wilkens in de Encycl. van Ned.-Indië.