Gepubliceerd op 23-02-2021

Johann baptist von hirscher

betekenis & definitie

duitsch godgeleerde (r.-kath.), geb. 1788 in Württemberg, werd in 1817 professor in de Christ, zedekunde bij de kathol, faculteit te Tübingen en in 1837 professor te Freiburg, waar hij in 1840 lid en in 1850 deken van het aartsbisschoppelijk dom-kapittel werd en in 1865 overleed. Hij was een vrijzinnig godgeleerde, die vooral het aan alle geloofsbelijdenissen gemeenschappelijke op den voorgrond stelde en het christendom als de godsdienst der liefde beschouwde.

Behalve vele gelegenheidsschriften, schreef hij: Christi. Moral (3 dln., 5de uitg. 1850—51), Katechetik (4de uitg. 1840), Betracht, üb. die sämmtl. Evang. der Fasten (8ste uitg. 1848), Betracht, üb. die sonntägl. Evang. des Kirchenjahrs (2 dln., 5de uitg. 1848—52), Gesch. Jesu Chr. (2de uitg. 1840), Die kath. Lehre vom Ablass (6de uitg. 1855), Das Leben der seligsten Jungfrau u. Gottesmutter Maria (5de uitg. 1865).

< >