Gepubliceerd op 23-02-2021

Jaargetijden

betekenis & definitie

de vier deelen waarin men het jaar gewoon is te verdeelen (lente, zomer, herfst en winter), en die gekenmerkt worden door verschillende standen der zon. Wanneer equator en ecliptica samenvielen, d. w. z. stond de omwentelingsas der aarde loodrecht op de baan die de aarde om de zon beschrijft, dan zou de zon gedurende het geheele jaar eiken dag denzelfden boog aan den hemel (zie ald.) beschrijven, haar stralen zouden des middags altijd den horizon raken onder eenzelfden hoek en er zou geen regelmatige wisseling van jaargetijden zijn.

De omwentelingsas der aarde staat echter schuin ten opzichte van de ecliptica, zij maakt met de ecliptica een hoek van ongeveer 23.5°, en de hoek waaronder de stralen der zon op den horizon vallen is derhalve veranderlijk. Het gevolg daarvan is een verschil in den graad van verwarming enz. derzelfde streek op verschillende tijdstippen, en dit verschil is grooter naarmate een plaats verder van den equator ligt. De vier perioden, die gekenmerkt worden door een verschillenden stand der aarde in haar baan, of (wat op hetzelfde neerkomt) der zon in de ecliptica, noemt men de sterrenkundige J., ter onderscheiding van de meteorologische J., ook natuurkundige J. geheeten, waaronder men de wisseling der seizoenen, van het weer en der temperatuursverhoudingen verstaat, die wel een gevolg is der sterrenkundige J., doch daarmee niet altijd ten volle samenvalt. Zoo heeft het jaar in den tropischen aardgordel slechts twee meteorologische J., n.l. het droge jaargetijde en den regentijd. De sterrenkundige J. van het zuidelijk aardhalfrond verschillen steeds twee J. met die van het noordelijk halfrond, zoodat het op ’t zuidelijk halfrond zomer is wanneer wij winter hebben en omgekeerd. De zomer van het noordelijk halfrond valt in den tijd waarin de aarde het verst van de zon verwijderd is en zij dus haar geringste snelheid heeft (zie Aphelium); het zomerhalfjaar (lente en zomer) duurt daarom voor het noordelijk halfrond ongeveer een week langer dan voor het zuidelijk halfrond.

Deze toestand zal na verloop van 50.000 jaren omgekeerd zijn. Op 21 Dec. ligt de dagboog der zon het verst naar het zuiden en is zij het kleinst in het geheele jaar. De zonnestralen maken op den middag een kleineren hoek dan op eenigen anderen dag.Op 21 Juni bereikt de zon in den meridiaan haar grootste hoogte, en 'haar stralen vallen op den horizon met een hoek, die nu het grootst is en het naast bij den loodrechten stand komt. Vandaar dat het zomerjaargetijde het warmst is. Tusschen winter en zomer liggen de jaargetijden van gemiddelde hitte en koude: de lente, of het voorjaar, en de herfst, of het najaar. De kortere of langere duur der dagen en de daarmede verbonden verschillende standpunten der zon zijn niet alleen de oorzaken van koude en warmte. Gewoonlijk komen de koudste dagen in ’t midden van Januari, de heetste in Juli. De redenen hiervan moeten daarin gezocht worden, dat de aarde langzamerhand afgekoeld en verhit wordt, en alzoo de zomerwarmte eerst langzaam verliest en ook, na de grootste koude, eerst langzamerhand weder warmte opneemt en behoudt.

< >