Gepubliceerd op 23-02-2021

Iranische talen

betekenis & definitie

een familie van talen, welke met de naastverwante indische talen te zamen den arischen tak vormen van den indogermaanschen taalstam. De oudste iraansche taal is het zend (avestisch) of oudbactrisch, dat wederom in een ouder en een jonger dialect verdeeld is; beide kennen wij slechts uit het Avesta, de fragmenten van het heilige boek der volgelingen van Zoroaster, der Parsi’s; het zend is naast het Sanskriet der indische veda’s de oudste der indogermaansche talen en met het Sanskriet zoo nauw verwant, dat de grootste finesses der syntaxis in beide talen juist eender voorkomen; het oudste avestisch noemt men het gatha- of hymnen-dïalect.

Wat den tijd betreft, slechts wieinig jonger, doch meer afgesleten in zijn vormen is het oudperzisch, jle taal waarin de achaemenidische spijkerinscripties gesteld zijn (zie Spijkerschrift), waarvan de oudste, die van Darius Hystaspis, uit omstreeks 520 v. Chr. dateert; de jongste is uit het midden der 4de eeuw v. Chr. Een ander verschil tusschen beide dialecten is voorts, dat het oudperzisch de taal van westelijk, het zend die van oostelijk Iran is.Op deze beide volgt het pehlev! (huzvaresch) of middelperzisch, reeds met tal van semietische elementen vermengd; het was de hoftaal der Sassaniden, van de 3de tot de 7de eeuw na Chr. Gelijktijdig met het pehlevi, en deels onmiddellijk daarna, vindt men in het pazend j of parsi een taaltrap, die reeds van de semietische elementen bijna gezuiverd is, maar evenals het pehlevi de oude buigingsvormen : mist. Eindelijk komt het nieuwperzisch, dat het pazend nog overtreft in het vrijzijn van vreemde bestanddeelen, maar evenzeer in armoede van grammatische vormen; het is, naast het engelsch, aan taalvormen de armste der indogermaansche talen, doch bezit daarentegen een zeer rijke en fijn ontwikkelde syntaxis. Het nieuwperzisch vindt men reeds in het groote nationale perzische epos Schahndme van Firdusi (overl. 1020 of 1030); na hem is het in zooverre gewijzigd, dat het een menigte vreemde woorden en zelfs wendingen uit het arabisch heeft opgenomen. Van dergelijke vermenging zijn echter de dialecten vrijgebleven, waaronder dat van Masenderan wel het voornaamste is. Nauw met het nieuwperzisch verwant zijn ook de koerdische dialecten, het afghaansch (of puschtu), het beloedsji en het ossetisch.

Ook de taal der oude Scythen die aan de Zwarte zee woonden, verraadt, voor zoover daarover te oordeelen valt uit de weinige woorden die daaruit zijn overgebleven, een iraansch karakter. Vergel. Bartholomae, Handruck der altiranischm Dialekte, Williams Jackson, An A’-csta gramtnar in cumparison witk Sanskrit, Spiegel, Vergleichcnde Grammatïk der alteraniscken Sprachen (Berlijn 1882), Geiger en Kuhn, Grundrisz der iranisehen Pkilologie (Straatsburg 1895 vlg.).

< >