Gepubliceerd op 23-02-2021

Indische talen

betekenis & definitie

heeten in ruimeren zin de talrijke talen van Voor-Indië, welke tot de volgende vier taalgroepen behooren: de dravidische taal in het zuiden; de kolarische, meerendeels in Centraal-Indië; de tibethaansche en de arische of indogermaansche in de Himalayalanden. In nauweren zin verstaat men onder I. slechts de tot de arische groep behoorende idiomen.

Hietoe behooren: allereerst het oude of vedische Sanskriet (zie ald.), het Prakriet (zie ald.), het Pali (zie ald.), elk met een rijke literatuur. Uit de 3de eeuw v. Chr. zijn in de inscripties van koning A(?oka op rotsen en zuilen de oudste overblijfselen bewaard van verschillende volkstalen. Eerst sedert de 12de eeuw na Chr. treden de nieuw-indische talen in de literatuur op. In tegenstelling met de oude zijn zij in haar bouw geheel analytisch; de naamvallen en de bepalingen van plaats, tijd en wijze worden door los aangehangen achtervoegsels aangeduid. De vervoeging bestaat nog bijna geheel uit samengestelde vormen.

De woordenschat der nieuw-indische talen wordt door de inheemsche grammatici in drie klassen verdeeld: de tatsamas, d. i. de woorden die identiek zijn met het Sanskriet, de tadbhavas, d. i. die hun oorsprong hebben in het Sanskriet, en de deijyas of degajas, d. i. de provinciale woorden, die wel is waar bijna alle van arischen oorsprong zijn doch zich niet laten afleiden van een sanskrietwortel ofwel van het Sanskriet afwijkende beteekenissen of achtervoegsels hebben. De tweede klasse, die van het prakriet-element, is verreweg de talrijkste. Gewoonlijk onderscheidt men zeven talen, die zich uit het prakriet ontwikkeld hebben: 1) het Pandsjabi in het noordwesten, 2) het Sindhi aan den Beneden-Indus, 3) het Gudsjrati, de taal van het schiereiland Gudsjrat en der Parsen, 4) het Mahrati, van de kust van Bombay tot aan Radsjputana, 5) het Hindi in Radsjputana en het geheele gebied tusschen Himalaya, Windhja, de Satladsj en de Gangesdelta, in twee groepen, het eigenlijke Hindi tot omstreeks Benares, en vandaar af het Bihari, 6) het Bangali, de taal van Bengalen en 7) het Uria, de taal van Orissa. Het Hindustani, de meest verbreide taal van het tegenwoordige Indië, is een Hindi-dialect sterk met perzisch en arabisch vermengd. Ook de taal der Zigeuners moet als een nieuw-indisch taaleigen beschouwd worden. Behalve deze dienen nog genoemd te worden: in het noordoosten het Asami, en de noordelijke groep: het Nepali, Kamarni, Garhvali, Dogri, Kaschmiri en de talen der Dardu en Kahirs, waarmede de taal der Zigeuners ten nauwste verwant is.

Tot de arische talen behooren ook de meeste talen van Hindukusch. Vergel. Beames, A comparative grammar of the modern Aryan languages of India (3 dln., Lond. 1872 —79), Leitner, The languages and races of Bardistan (2de dr., Lahore 1877), dezelfde, The Hunza and Nagyr Handbook (2de dr., Woking 1893), Cust, A sketch of the modern languages o/ the East Indies (Lond. 1878), Hörnle, A comparative grammar of the Gandian languages (ald. 1880), Biddulph, Tribes of the Hindoo Koosh (Calcutta 1880).

< >