Gepubliceerd op 23-02-2021

Insigne

betekenis & definitie

(fransch; van lat. insigne, mv. insignia) teeken, kenteeken, merkteeken; teeken van waardigheid; een der uitwendige kenmerken van macht en waardigheid, van stand en bediening. De insignes of insigniën der koningen bij de Romeinen waren de gouden kroon, de ivoren zetel en de 12 met bijlen voor hen uitgaande lictoren, welke laatsten ook in de Republiek behouden bleven en de consuls en andere hooge magistraten vergezelden (als teeken van het imperium, zie ald.).

De insigniën der roomsch-duitsche keizers waren de rijkskleinoodiën, bestaande uit een volledig ornaat (zoo onder- als bovenkleeding), een breede stola, een gordel, kousen, sandalen en handschoenen, kroon, schepter en rijksappel, benevens 3 zwaarden, een reliquiekastje en een evangelieboek; zij bevinden zich tegenwoordig in de keizerlijke schatkamer te Weenen. De insignes der tegenwoordige europeesche monarchen zijn schepter en kroon, somtijds ook rijksappel en zwaard. De insignes der r.-k. bisschoppen zijn: staf, ring, mijter (infula), borstkruis, zetel onder een baldekijn. pontificaal gewaad; voor de aartsbisschoppen daarenboven nog het pallium, enz.; voor den paus nog de tiara. Insignes zijn verder nog de maarschalksstaf, de paardenstaarten der turksche pasja’s, ambtsketenen, enz.

< >