(gr.) bij de oude Grieken aanduiding voor ruiters (ruiterij) en ridders; voorts naam voor de tweede vermogensklasse der atheensche burgers volgens de staatsregeling van Solon. De ruiterij van den atheenschen staat bestond sinds den tijd van Pericles uit 1200 man, namelijk 200 bereden boogschutters (hippotoxotae) en 1000 man uit de twee hoogste vermogensklassen, die bij groote staatsfeesten ook mede in de optochten optrokken.
Het opperbevel berustte bij twee hipparchen, terwijl bij de Spartanen de aanvoerder der ruiterij hipparmost heette. Van werkelijke beteekenis werd de ruiterij overigens eerst in het macedonische leger door Philippus en Alexander den Grooten; daar werd zij verdeeld in zware en lichte, beide bestaande uit ilen (escadrons) van gemiddeld 200 mar..