Azn., (Johan Adriaan) nederlandsch schrijver, geb. 5 Maart 1843 te Avezaath (Betuwe), werd opgeleid aan de koninklijke academie en de polytechnische school te Delft en bekleedt thans te Tiel de functie van directeur der waterleiding. Gewoonlijk schreef hij onder het pseudoniem J.
Huf van Buren, zooals de romans en novellen: De kroon van Gelderland (1877), De mannen van Sint Maarten (1882), De laatste der Arkels (1885), Hertog Adolf (1886), De jonker van Duinenstein, Langs Lahn en Dill, Grootheid en val (1887), In ’t harnas (1888), en de tooneelwerken: Buat, Ret nichtje van den bakker (1869), Jager en patrijshond (1871), naar Plautus’ Pseudolus: Het testament van oom Jan (1872), De speculanten (1882' en Oom Frederik (1887) naar zijn eigen novelle onder denzelfden titel (1886). Onder het pseudoniem Cosinus (zie ald.) schreef hij den roman Kippeveer (1889, ook als klucht bewerkt), waarin de caricaturen van eenige leden der clericale partij als hoofdpersonen optreden. Voorts schreef hij in geldersche tijdschriften eenige historische studiën.