hongaarsch Nagy-Szeben.
1) Komitaat van Hongarije, Zevenburgen, grenst ten n. aan de komitaten Unter-Weiszenburg en Grosz-Kokel, ten o. aan Fogaras, ten z. aan Walachije, en ten w. aan Hunyad, beslaat een oppervlakte van 3313½ km.2, en telde 1900: 162.744 inw. (Walachen, Magyaren en Duitschers). Het land is bergachtig, in het z. door de Transsylvanische Alpen, in het n. door de heuvelreeksen langs de rivieren Cibin en Aluta. De Roode-torenpas voert door de zuidelijke bergketen naar Walachije; in dezen pas heeft ook de Aluta haar bedding. De hoogste berg van het land is de Steffleste (2251 meter). Eigenlijke vlakten komen in H. niet voor, wel talrijke breede dalen, onder welke dat van de Cibin bij de stad H. en het Altthal de voornaamste zijn. H. is waterrijk en bevat dichte wouden; de bodem is in de dalen en op de heuvelen, hoogten en voorbergen niet onvruchtbaar, het klimaat in het algemeen zacht, doch wegens de nabijheid van het hooggebergte niet zelden ook ruw. De beschut liggende dalen leveren mais, wijn, vlas en hennep en leenen zich uitmuntend voor het fokken van pluimvee en schapen. H. heeft een uitgebreiden handel op Walachije. Het komitaat bevat de steden H. en Mühlbach.
2) H., hongaarsch Nagy-Szeben, rumeensch Sibiu, lat. Cibinium, hoofdstad van het komitaat H., voorheen hoofdstad van het grootvorstendom Zevenburgen, aan de Cibin, in 1900: 29.577 inw.; acht kerken, stadhuis uit de 15de eeuw; allerlei industrie.