Gepubliceerd op 20-01-2021

Herman bosscha

betekenis & definitie

geb. te Leeuwarden, 18 Maart 1755, studeerde te Deventer en te Franeker, werd reeds in 1780 rector der latijnsche school te Franeker, later te Deventer, verloor als partijman, in 1787 deze betrekking, werd in 1795 teruggeroepen, kort daarop tot hoogleeraar in geschiedenis, grieksche taal en welsprekendheid te Harderwijk en in 1804 tot hoogleeraar in geschiedenis en oudheidkunde te Groningen benoemd, ging in 1806 over naar het athenaeum te Amsterdam, en overl. 12 Aug. 1819. Hij gaf verschillende belangrijke werken in het licht, als Geschiedenis der Nederlandsche staatsomwenteling in 1H12; met Wassenbergh bewerkte hij een vertaling van Plutarchus’ Levens van doorluchtige Grieken en Romeinen (13 dln., 1789—1809).

Zijn drie zonen. Pieter, Hendrik en Johannes (zie deze beneden) waren hoogleeraar aan verschillende instellingen van hooger onderwijs in Nederland. Zijn broeder geb. te Leeuwarden, 21 April 1767, overl. 7 Maart 1810, werd in 1798 secretaris-generaal van buitenlandsche zaken, welken post hij tot zijn dood bekleedde. '

< >