Gepubliceerd op 18-03-2021

Hendrik jan smidt

betekenis & definitie

geb. 1831 te Assen, promoveerde 1851 te Groningen; werd 1855 adjunct-commies, commies en archivaris der prov. Drenthe, 1866 griffier der Staten van Drenthe; was van 1871—77 en van 1888—91 lid der Tweede kamer, van 1877—79 en van 1891—94 minister van justitie, van 1881—85 lid van den Raad van State, van 1885—88 gouverneur van Suriname.

Voorn, werken: Volkshuishoudkunde (1857), Aanteekeningen op de Armenwet, in 3 uitgaven (1860, ’66, ’70), Scheiding van kerk en staat en het budget van eeredienst (1872), Onze muntbiljetten (1882), Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht (dl. I—III, 2de uitg. 1891; dl. IV en V, 2de uitg. 1901—02), De nieuwe postwet (1891), Leven en portret van oud-minister Kappeyne (1895), De aard en de taak der politie (1898).

< >