Gepubliceerd op 17-02-2021

Haïti

betekenis & definitie

of Hayti, in de handelswereld doorgaans nog met den spaanschen naam Santo Domingo aangeduid, vroeger ook Hispaniola geheeten, het grootste eiland van de Antillen na Cuba, wordt door de Monapassiage van Portorico en door de Windwardpassage (kanaal van Jamaica) van Cuba gescheiden, beslaat, bij een breedte van 40 tot 265 km. en een lengte in oostwestelijke richting van 660 km., een oppervlakte van 75.074 km.2, en met de kleine onderhoorige eilanden Tortuga, Gonave, Grande Cayemite, Lavache, Saona en Beata, van 77.253 km.2, en heeft een bevolking van naar schatting 1½ millioen zielen.

Algemeene gesteldheid

Het eiland is goed geleed en zeer bergachtig. De verhouding van het vlakland tot het bergland is 4 : 11. Het hoofdgebergte is een o.z.o. gerichte keten, die in het z.o. van het eiland den naam van Cibao draagt. De hoogste top van dit gebergte is de 3140 m. hooge Monte-Tina, ongeveer in het midden van het eiland. De voornaamste andere bergmassa’s liggen ter noordkust en in het zuidwesten. Zij bestaan uit zandgesteenten en schiefers van den krijttijd, in hun kern en hun hoogste gedeelte uit kristallijne schiefers en oude eruptief gesteenten; ook jongere eruptieve vormingen zijn in den laatsten tijd op verschillende punten waargenomen, vooral bazalt; daarentegen zijn de groote lengtedalen, met name die van de Yaqui en van de Yuna in het noorden, alluviaalvormingen.

Het laagland is veelal heuvelachtig en bevat grasrijke vlakten (vegas). De bewatering is toereikend; behalve de Yaqui del Nor te en de Yuna, welke het noordelijk lengtedal doorloopen, moeten nog vermeld de Yaqui de Sur en de Artibonite, van welke de eerste in zuidelijke en de tweede in westelijke richting zeewaarts stroomt. Het zuidelijk lengtedal wordt grootendeels ingenomen door twee groote meren (laguna Enriquillo en Azuei). Waarde volle delfstoffen zijn in ruime mate voorhanden; reeds kort na zijn ontdekking was het eiland vermaard om zijn rijkdom aan goud; koper, zilver, platina, ijzer, tin, antimoon, zwavel, steenzout, jaspis, marmer en petroleum zijn ontdekt, doch worden niet ontgonnen.

Klimaat, flora, fauna

Het klimaat is zuiver tropisch, warm en vochtig; op de bergen echter heerscht een eeuwige lente. De voornaamste factoren voor de indeeling van het jaar zijn de periodieke droogte- en regentijden; het eiland heeft jaarlijks twee regentijden, die echter niet altijd in aanvang en duur overeenstemmen; in den regel zijn de maanden Dec.—Febr. en verder Juli het droogst, en Mei en Oct. het rijkst aan neerslag. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt te Port-au-Prince 26.5°, die van Juli 28.8°, van Jan. 24.1°, de regenhoeveelheid 1387 millim., waarvan 320 millim. in Med en 17 in Jan. Soms wordt het eiland door orkanen geteisterd (1502, 1509, 1772, 1778, 1883), dikwijls ook door aardbevingen (1564, 1684, 1691, 1751, 1770, 1842, 1887). Prachtvolle wouden bekleeden de bijna tot aan hun top voor allerlei cultures geschikte bergen. Hoofdproducten zijn koffie, waarvan de oogst afhangt van de hoeveelheid en de verdeeling van den regen over het jaar, cacao, suiker, katoen, tabak; verder bevat het eiland vele bruikbare houtsoorten; ook voert het was, honig, huiden, gember en vruchten uit.

De door de Europeanen naar H. overgebrachte huisdieren zijn verwilderd en thans in groote menigte voorhanden, vooral runderen en zwijnen; de met de schepen meegekomen ratten en muizen hebben zich sterk vermenigvuldigd. Kaaimans en alligators bevolken de meren en rivieren. Behalve de agoeti en eenige vledermuizen, heeft het eiland geen eigen wilde zoogdieren; onder de 40 landvogels zijn 17 het eiland eigen, w.o. kolibris, duiven, spechten, een papegaai.

Tegenwoordig bestaan op het eiland twee staten, beide met republikeinschen regeeringsvorm; de oostelijke, Santo Domingo, komt tamelijk wel overeen met het vroegere spaansche aandeel aan het eiland, terwijl de westelijke, Haïti, uit de vroegere fransche bezittingen is ontstaan.

De republiek H. beslaat een oppervlakte van 28.676 km.2 en heeft volgens een kerkelijke telling van 1894: 1.210.625 inw., d. i. 42 per km.2. ,Het land is topographisch en geologisch zeer onvolledig bekend. Bijna de geheele bevolking bestaat uit Negers of afstammelingen van Negers. De mannelijke bevolking staat tot de vrouwelijke als 2 : 3. Het land is over het algemeen dun bevolkt, gevolg van de eindelooze burgeroorlogen en van de groote kindersterfte.

De landbouw geraakt meer en meer in verval, hoewel het land uitermate vruchtbaar is. Vroeger was suikerriet, thans zijn koffie en verfhout de hoofdculture; ongeveer 50.000 hectare grond zijn met koffieplantages bedekt; roofbouw heeft geheele streken voor langen tijd uitgeput. In 1899/1900 werden uitgevoerd: koffie 72, blauwhout 106, cacao 4 millioen kilogr.; daarbij komen nog katoen, vellen, suiker, hout, schildpad enz. De uitvoer gaat meest naar Frankrijk, de invoer komt voornamelijk van de Ver. Staten. De totalen waren 1900: invoer 16.950.000, uitvoer 33.600.000 gulden.

Le Cap H. en Port-au-Prince zijn de belangrijkste havenplaatsen, verder Gonaïves, Jérémie, St. Mare en Port de Paix. De regeering heeft in 1900 concessie verleend voor den aanleg van een spoorweg, die de ten oosten der hoofdstad (Port-au-Prince) gelegen vlakte Cul do Sac, een der meest productieve gedeelten des lands, doorloopen zal en zal worden doorgetrokken tot aan het gebied van meren, dat deze vlakte afsluit; in aansluiting aan deze lijn zal dan op bedoelde meren een stoombootdienst tusschen de plaatsen aan de oevers georganiseerd worden. De staat heeft zich tegenover de aannemers tot allerlei financieele faciliteiten verbonden. De spoorlijn zal 43½ km. lang worden. De republiek heeft slechts een 30-tal postkantoren.

De republiek is verdeeld in 11 arrondissementen, voornamelijk ten behoeve van de belastingheffing; het zijn: Port-au-Prince, Le Cap Haïti, Aux Cayes, Jacmel, Gonaïves, Port de Paix, St. Mare, Miragoane, Petit-Goave, Aquin, Jérémie; hoofdstad is Port-au-Prince. Ten behoeve van het administratief beheer is de republiek verdeeld in 5 departementen: Zuiderdepartement (1887: 250.000 inw.), Westerdepartement (350.000 inw.), Noorderdepartement (187.000 inw.), Noordwesterdepartement (39.000 inw.), departement Artibonite (134.000 inw.). Neger-fransch (kreoolsch) is de omgangstaal, de ambtstaal is een zuiverder fransch. De staatsinrichting werd laatstelijk in 1889 gewdjzigd; sedert kiezen de beide kamers tezamen om de 7 jaren een president der republiek, die de 6 ministers benoemt. Beide bedoelde kamers, lagerhuis en senaat geheeten, vormen de wetgevende macht; het lagerhuis heeft 95 voor drie jaren gekozen leden, de senaat 39, deels door het lagerhuis voor 6 jaar te kiezen, deels door den president te benoemen leden.

H. heeft het burgerlijk wetboek van Frankrijk bij zich ingevoerd. Aan het hoofd der kerk staat een te Port-au-Prince gevestigde aartsbisschop; verder zijn er drie bisschoppen. Staatsgodsdienst is de r.-katholieke. Onder de Negers van het binnenland zijn allerlei heidensche eerediensten, w.o. met kinder- en dierenoffers, herleefd. De beschaving dringt uiterst langzaam door. Nevens meerdere millioenen piasters papiergeld circuleert in de republiek inheemsch zilvergeld.

De staatsuitgaven bedroegen over het dienstjaar 1900/01 (volgens de begrooting voor dat jaar): 4V5 millioen pesos in papier; de openbare schuld bedroeg einde 1901: 27 millioen dollar. Omtrent het muntwezen zie de tabel bij Munten. Het leger wordt gevormd door aanneming van vrijwilligers, het tekort aan manschappen aangevuld door presgang. De duur van den werkelijken dienst hangt geheel af van het goeddunken der machthebbers. In het geheel heeft de republiek op de been 650 man garde- en 7000 man linietroepen, met een overgroot aantal generaals. H. heeft ook eenige kanonneerbooten.

Het wapen vertoont een met de vrijheidsmuts gedekten palmboom, waarachter vanen, kanonnen en andere tropeeën en emblemen, alles op blauw veld. De vlag is blauw-rood, horizontaal gestreept.

Geschiedenis

Het eiland werd 6 Dec. 1492 ontdekt door Columbus, die het den naam Espanola of Hispaniola gaf en er de eerste nederzetting der Spanjaarden in Amerika stichtte. De oorspronkelijke bewoners, Indianen, waarschijnlijk van den stam der Karaiben, en op omstreeks een millioen zielen geschat, waren binnen 40 jaren na de ontdekking door de gewelddadige gelukzoekers die het eiland overstroomden, nagenoeg volkomen uitgeroeid. Intussehen waren meerdere steden aangelegd, w.o. de hoofdstad Santo Domingo, waarnaar later het geheels eiland benoemd werd. Trots den aanvoer van menigten negerslaven voor den arbeid op de plantages, wilde de kolonie niet gedijen. Het werd in de tweede helft der 17de eeuw het hoofdkwartier der Flibustiers, die er een waren roofstaat stichtten. In dien tijd ontstonden in het westelijk deel van het eiland verscheidene fransche volksplantingen, die ten slotte aanleiding werden, dat Frankrijk dit gedeelte van H. in bezit nam, hetgeen in 1697 bij den vrede van Rijswijk bekrachtigd werd.

Dit fransche gedeelte ontwikkelde zich spoedig tot hoogen bloei. Door de veelvuldige vermenging der Blanken met de Negers ontstonden een menigte Mulatten, die door hun blanke vaders meestal vrijgelaten werden, zonder dat zij daarom in maatschappelijk opzicht met de Blanken gelijkgesteld werden. Deze mulattenbevolking geraakte door de Fransche omwenteling in een toestand van hevige gisting, die, nadat Cap Français (21 —23 Juni 1793) door de Negers ingenomen en verwoest was, en de Blanken meerendeels vermoord waren, zich over de geheele kolonie uitbreidde. Tegen de Engelschen en Spanjaarden, die de kolonie aanvielen, verdedigden 237 zich de Negers in vereeniging met de fransche troepen, die met de opstandelingen gemeene zaak maakten, zoodat de Spanjaarden het oostelijk deel bij den vrede van Bazel (1795) aan de Franschen moesten afstaan, en de Engelschen door den generaal der insurgenten Rigaud en den neger Toussaint l’Ouverture van het eiland verdreven werden (1797). De nationale conventie verklaarde (4 Febr. 1794) de Negers vrij. Toussaint zocht zich in 1801 onafhankelijk te maken, maar werd door generaal Leclerc gevangen genomen en naar Frankrijk gezonden.

In 1803 verdreef de neger Dessalines (zie ald.) de Franschen van het eiland, waaraan hij zijn ouden naam H., d. i. Bergland, wedergaf. Hij trad 8 Oct. 1804 als keizer Jacobus I op, maar werd wegens zijn wreedheid, 17 Oct. 1805, in een oproer, onder de leiding van den neger Henri Christophe en den mulat Alexander Pétion, vermoord. Na heftigen strijd tusschen deze beide leiders werd in 1808 het eiland in een mulattenrepubliek in het zuiden met Pétion als president, en in den negerstaat H. met Christophe als president, verdeeld. Christophe werd in 1811 als Hendrik I koning, wilde in 1818, na den dood van Pétion, de mulattenrepubliek met zijn rijk vereenigen, maar werd hierin door haar president Boyer verhinderd, waarop hij zich 8 Oct. 1820 om het leven bracht, en 26 Nov. de vrijwillige hereeniging van beide gedeelten tot één republiek volgde, waarbij zich in 1822 ook het spaansche gedeelte voegde. De republiek werd in 1825 ook door Frankrijk, tegen een schadeloosstelling van 150 mill. fes., erkend.

De onlusten braken in 1838 weder los en sloegen in 1843 tot een burgeroorlog over, zoodat Boyer (18 Maart) naar Jamaica vluchtte. Generaal Herard-Rivière werd als president gekozen, en een op noord-amerikaansche leest geschoeide staatsregeling ingevoerd. In Febr. 1844 scheidde zich het spaansche deel onder den president Pedro Santana af. Na velerlei onlusten onder de presidenten Guerrier, Pierrot en Riché, werd de wreedaardige negergeneraal Faustin Soulouque in 1847 president, die (16 April 1848) een vreeselijk bloedbad onder de mulatten aanrichtte en in Maart 1849 met 20.000 man tegen de mulatten van Domingo optrok, maar bij Savanna-Numero (22 April) door Santana volkomen geslagen werd. Na de ontdekking eener samenzwering proclameerde hij zich 26 Aug. 1849 tot keizer van H. onder den naam van Faustin I. Hij regeerde met gruwelijke wreedheid en voerde herhaaldelijk, maar telkens met tegenspoed, oorlog tegen Domingo.

Eindelijk, 22 Dec. 1858, hief de mulatsche generaal Fabre Geffrard de vaan des oproers op en riep te Gonaïves de republiek uit. Soulouque legde 15 Jan. 1859 de kroon neder en vertrok naar Jamaica en later naar Frankrijk. Geffrard werd president en hield, niettegenstaande herhaalde samenzweringen tegen zijn persoon, de orde in den staat staande. Hij zocht door vrijzinnige hervormingen, vermindering der inen uitvoerrechten enz. handel en verkeer te bevorderen. Hij kreeg echter weldra een getalsterke en onverzoenlijke oppositie tegenover zich, aan wier hoofd zich Salnave stelde, die er in Maart 1867 in slaagde, Geffrard te doen vallen. In 1870 werd Saget president, in 1874 Dominigue, in 1876 Boisrond-Canal, van welke de beide laatsten nog vóór den afloop van hnn ambtsduur werden verdreven.

In 1879 bemachtigde generaal de Salomon de heerschappij. Een militaire opstand noodzaakte hem in 1888 het land te verlaten, en mi geraakten de zegevierende leiders, de generaals Legitime en Hippolite, met elkander in geschil, waarop een burgeroorlog uitbrak, die een jaar duurde. Eindelijk kreeg Hippolite de overhand; hij verdreef zijn tegenstander in Aug. 1889, liet zich tot president kiezen en vaardigde een nieuwe grondwet uit, die belangrijke veranderingen in de staatsinrichting behelsde. Na zijn dood (einde 1896) werd de toenmalige minister van oorlog, T. S. Sam, tot zijn opvolger gekozen.

De onwettige inhechtenisneming van een duitsch onderdaan bracht H. in 1897 in conflict met Duitschland. Wel werd de betrokken persoon op de vordering van den duitschen gezant onmiddellijk in vrijheid gesteld, doch de regeering van H. weigerde de bij de zaak betrokken ambtenaren te straffen en de verlangde schadevergoeding te betalen. Eerst toen in Dec. twee duitsche oorlogsschepen voor Port-au-Prince verschenen en hun kommandant den president een ultimatum van zes uren stelde, willigde deze de eischen in. In 1902 achtte men de wettelijke regeeringsperiode van den president afgeloopen; deze was echter van meening dat dit eerst twee jaar later het geval zou zijn en weigerde aanvankelijk zijn waardigheid neder te leggen, tot hij zich in Mei gedwongen zag voor de oppositie te wijken. Boisrond-Canal stelde onmiddellijk een voorloopig gouvernement in en schreef, overeenkomstig de bepalingen der grondwet, algemeene kamerverkiezingen uit. Een der kandidaten voor den presidentszetel, Firmin, haïtiaansch ambassadeur te Parijs, stelde, bij de. eerste stemming uitgevallen, in het noordwesten een tweede voorloopig gouvernement in, dat Gonaïves tot zijn zetel koos (5 Aug. 1902); de zeemacht, onder admiraal Killick, schaarde zich onmiddellijk aan zijn zijde.

Het kwam nu opnieuw tot een burgerkrijg. In Sept. verscheen een duitsche kanonneerboot in de Antillenzee en boorde den 7de dier maand de „Crêta-a-Pierrot”, den grootsten oorlogsbodem der haïtiaansche marine, in den grond, wijl deze eenige dagen tevoren een duitsch schip, de „Markomannia” van zijn lading, bestaande uit oorlogsbenoodigdheden, had beroofd. Onder de opvarenden die met het schip te gronde gingen was ook admiraal Killock. De troepen van het andere gouvernement vermeesterden daarop in Oct. Gonaives en St. Mare; Firmin nam de wijk naar Jamaica en in Dec. 1902 werd generaal Nord tot president gekozen.

Literatuur: Jordan, Geschichte der Insel H. (Lpz. 1846—49), Madiou, Histoire d’H. (3 dln., Port-au-Prince 1847—48), Handelmann, Ge. schichte von H. (Kiel 1856), Nau, Histoire des Caciques de H. (Port-au-Prince 1855), Ardouin, Etudes sur l’histoire de H. (11 dln., Par. 1853—61), Saint-Rémy, Pétion et H. (5 dln., Par. 1858), Linstant-Pradine, Recueil général des lois et actes du gouvernement d’H. (5 dln.. Par. 1851—65), La Selve, Histoire de la littérature haïtienne (Versailles 1876), dezelfde, Le pays des Nègres, voyage à H. (Par. 1881), Ramsay, Abrégé de la géographie d’H. (Par. 1881), Janvier, La république d’H. 1840—82 (Par. 1883), Saint-John, H. or the Black Republic (Lond. 1884), Fortunat, Nouvelle géographie de Vile d’H. (Port-au-Prince 1888), Rouzier, Dictionnaire géographique et administratif universel d’H. illustré (1892), Tippenhauer, Die Insel H. (Lpz. 1893), Marcelin, H. Etudes économiques, sociales et politiques (Par. 1893), Justin, Etudes sur les institutions haïtiennes (1894—95), Prichard, Where Black rules White (Lond. 1900), Keiler, Erinnerungen aus H. (Aarau 1900).

< >