ital. opera-componist, geb. 29 Febr. 1792 te Pesaro, zoon van een stadstrompetter aldaar, bezocht 1807—10 de muziekschool te Bologna; op zijn eerste opera, La Camhiale di Matrimonio, volgden in twee jaar tijds nog zeven andere, welke met bijval werden opgevoerd. Veel grooteren bijval vonden echter in 1813 de opera’s Tancredi en L1 Ital ia na in Algeri. Van 1815—21 was R. als muziekdirecteur en componist bij den tooneeldirecteur Barbaja te Napels werkzaam en vervaardigde in dat tijdvak tal van opera’s, onder welke de Barbiere de Seviglia. Tengevolge der omwenteling van 1821 volgde hij Barbaja naar Weenen en huwde op reis derwaarts te Bologna de zangeres Colbrand.
Toen Barbaja met zijn gezelschap naar Napels terugkeerde, scheidde R. zich van hem en ging naar Bologna en vervolgens naar Venetië, waar in Febr. 1823 zijn opera Semiramide onder geringe toejuiching ten tooneele gebracht werd. Hierover ontevreden, besloot hij niets meer voor Italië te componeeren en begaf zich in Nov. 1823 over Parijs naar Londen. In beide steden vond hij de meest gunstige ontvangst, en werd in 1824 aangesteld tot directeur der ital. opera te Parijs. In deze betrekking was hij 1½ jaar werkzaam 'en vervaardigde in 1825 voor de kroning van Karel X de opera II Viaggio a Reims. Hij verkreeg hierop den titel van componist des konings en inspecteur van den zang in Frankrijk en wijdde zich voortaan aan de Groote opera. Tengevolge hiervan moest hij de tot nu toe door hem gevolgde manier eenigszins veranderen. Hij wijzigde tot dit einde twee zijner vroegere opera’s Maometto Secondo en Mosè in Egitto, die in 1826 en ’28 met goed gevolg werden opgevoerd, en gaf in 1828 een geheel nieuwe opera Gomte Ory. Hierop volgde Guillaume Teil, het laatste door hem uitgegeven groote werk. R. overl. 13 Nov. 1868 te Parijs.
