Gepubliceerd op 23-02-2021

Giacomo meyerbeer

betekenis & definitie

eigenlijk Jakob Meyer Beer, duitsch componist, geb. 5 Sept. 1791 te Berlijn, overl. 2 Mei 1864 te Parijs; had o. a. Clementi, Zelter, Bernh.

Weber en Vogler tot leermeesters; op zijn 18de jaar gaf hij te Munchen zijn eerste opera Jephtha’s Tochter, die echter alleen bij kenners bijval vond, en oogstte met zijn pianospel algemeenen lof. Vervolgens vertrok hij naar Weenen en behoorde hier tot de meest gevierde pianisten, maar vond geen bijval met zijn komieke opera Ahimetek en het monodrama Thevelinda. Tot verdere ontwikkeling ging hij naar Italië, waar hij Rossini zich ten voorbeeld stelde bij een reeks van opera’s, die hij voor verschillende tooneelen van Italië componeerde. In 1826 werd hij naar Parijs geroepen tot het ten tooneele brengen van zijn opera 11 Crociato. In 1831 verscheen zijn Robert le Diable, die den naam van M. in de geheele beschaafde wereld bekend maakte. Zijn roem werd nog verhoogd door Les Huguenots, in 1836 het eerst te Parijs opgevoerd.

De volgende werken van M. staan beneden deze; Ein Feldlager in Schlesien, Le Prophéte, L’Etoile du Nord, Le Pardon de Ploërmel (ook Dinorah genaamd) en L’Africaine vertoonen in hoogere mate de gebreken, welke de eerstgenoemde ontsieren en missen den rijkdom van muzikale gedachten en vinding welke in deze gevonden worden. Tot dezen tijd behoort ook de muziek voor het treurspel zijns broeders, Struensee. Bovendien componeerde M. vele kerkelijke en gelegenheidscantaten, liederen en gezangen. In 1832 benoemde hem de koning van Pruisen tot hofkapelmeester en in 1842 tot koninklijk pruisisch algemeen muziekdirecteur. Het door M. zelf gestichte Meyerbeer-fonds, een legaat van 30.000 mark, waarvan de rente om de tweejaar moet worden uitgekeerd aan verdienstelijke duitsche componisten beneden de 28 jaar, heeft zijn zetel te Berlijn.

< >