darmlarve, een toestand in de ontwikkeling van het ei, gemeen aan alle metazoaire dieren, van de spons tot den mensch. G. is bij Haeckel die vorm van het dierlijk ei, in welke de cellen die de kiem vormen een dubbelwandig napje daarstellen. Door de dooierklieving van het eenvoudig ei (stamcel, cijtula) ontstaat allereerst een cellenhoop (mondei), welks cellen zich zoo rangschikken, dat zij een ronde blaas met centrale holte (kiemblaas, blastula) vormen, waaruit dan door instulping van het eene halfrond in het andere de gastrula-vorm ontstaat. De holte van het napje is de oorspronkelijke voedingsholte, de beide cellagen die de wanden vormen zijn de beide primaire kiembladen (het animale en vegetatieve blad van Baer, exoderm en entoderm van Haeckel, epiblast en hypoblast der engelsche geleerden). De beteekenis v/d gastrulavorm van het ei ligt hierin, dat dieren van de meest verschillende klassen op eenig tijdstip tijdens hun ontwikkeling dezen vorm bezitten, en dat alle dieren, van de spons tot den mensch dezen vorm schijnen te doorloopen. Haeckel gelooft uit dit feit het besluit te mogen trekken, dat in, geologisch gesproken, zeer ouden tijd, n.l. gedurende de Laurentiaansche periode, een gemeenschappelijke oerstamvorm aller veelcellige dieren moet hebben bestaan, die het maaksel der darmlarve heeft gehad. Haeckel noemt deze oerstamvorm Gastraea (zie Gastraea-theorie en Ontwikkelingsgeschiedenis).
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk