geb. 1778 te Lanz, studeerde te Halle, Göttingen en Greifswald in de theologie en philologie, en werd 1810 leeraar aan een gymnasium te Berlijn. In zijn verdriet over de vernedering van zijn geboorteland nam hij het besluit zijn leven verder te wijden aan de opheffing van het duitsche volk uit zijn toestand van physiek verval en aan de verbetering der volksweerbaarheid.
Het middel daartoe meende hij gevonden te hebben in de turnkunst en in 1811 opende hij daarom bij Berlijn een gelegenheid voor gymnastische oefeningen. Tegelijkertijd begon hij door geschriften te trachten bij de jeugd nationalen zin aan te kweeken. Bij het uitbreken van den grooten kamp van 1813 ging hij in Febr. naar Breslau om deel te nemen aan den strijd, hielp het korps van Lützow bijeenbrengen, kreeg het bevel over een bataljon, werd ook met verscheidene geheime zendingen belast, en vond herhaaldelijk gelegenheid zich te onderscheiden. Na de campagne begon hij te Berlijn voorlezingen te houden en patriottische vereenigingen op te richten; in 1819 werd hij van staatswege tot leeraar in het turnen aangesteld. Weinig ingenomen met de heerschende reactiepolitiek, onvoorzichtig in zijn uitlatingen en oordeelvellingen omtrent regeeringspersonen en regeeringsbeleid, kwam hij weldra in verdenking van demagogie. De regeering, bevreesd voor zijn invloed, sloot eerst zijn turn-inrichtingen en liet hem vervolgens gevangen nemen (Juli 1819); hij werd tot vestingstraf veroordeeld en eerst in 1825 weer vrijgelaten, met verbod om zich te vestigen in een stad met een universiteit of een gymnasium.
Hij overl. 15 Oct. 1852 te Freyburg aan de Unstrut. Hij heeft monumenten te Freyburg, Lanz, Berlijn, Bochum. Hij schreef o. a.: Bereicherung des hocMeutsehen Sprachschatzes (Lpz. 1806). Den Inches Volkstam (Lubeck 1810), Runenbldtter (Frankf. 1814), Neme Runenbldtter (Naumb. 1828). Merke zum deutsehen Volkstam (Hildburgh. 1833), Selbstrerteidigung (Lpz. 1863), met Eiselen Die deutsche Turnkunst (Berk 1816). Euler bezorgde een volledige uitgave zijner werken (3 dln., Hof 1887), Hofmeister een bloemlezing daaruit (Berl. 1890). Boven zijn graf werd in 1894 een herinneringsturnzaal met Jahn-museum gebouwd.