Prot. theoloog en philoloog, geb. te Bombay, 7 Aug. 1831, studeerde te Londen en Canterbury, bewoog zich als schrijver aanvankelijk meest op het gebied der taalkunde, sinds 1870 echter bijna uitsluitend op dat der godgeleerdheid; in 1890 werd hij kapelaan van het Lagerhuis, in 1895 deken van Canterbury : voorn, philologische werken: Origin of language (1860), Chapters on language (1865), Greek grammar rules (1865); onder zijn theologische geschriften moeten vermeld: The witness of history to Christ (1870), The life of Christ (gericht tegen het boek van Renan, 1874, binnen een jaar 12 oplagen) Life of St. Paul{ 1879), Theearley days of Christianity (1882), The history of interpretation (Bampton Lectures, 1885). The Lives of the Fathers (1889); verder verscheidene bundels preeken, als Eternal Hope (1878), waarin hij den eeuwigen duur der helsche straf bestrijdt; ook schreef hij godsdienstige verhalen, als: Darkness and Dawn 1892), een geschiedenis uit de dagen van Nero, en Gathering Clouds, een vertelling uit den tijd van St. Chrysostomus. Een zijner laatste werken is: The life of Christ as represeyited in Art (1894); eindelijk was hij medewerker aan ,,The Speaker’s Commentary“, aan onderscheidene magazijns, aan Chamber’s Encyclopaedia (1901, artikelen Jesus Christ, en Paul) enz.
Als theoloog neemt hij een stelling in tusschen de evangelische partij en de groote kerk: hij betoonde zich dikwijls een warm voorstander van sociale hervormingen.