Gepubliceerd op 14-03-2021

Franz wüllner

betekenis & definitie

duitsch toonkunstenaar, 1832—1902, in 1858 kapelmeester te Aken, in 1865 directeur der vocale kapel te Munchen, in 1867 leeraar aan de muziekschool en na Bulow’s vertrek hofkapelmeester aldaar, in 1884 direct, van het Conserv. te Keulen. W. componeerde twee Missen, een Miserere, een Salve Regina, vijf Motetten, een Cantate voor Mannenkoor en orkest: Heinrich der Findler, koren, liederen en sonaten voor piano.

Ludwig, zoon van den vorige, beroemd door zijn voordracht van liederen, geb. 19 Aug. 1858 te Münster i. W., stud. te München, Berlijn en Straatsburg, prom. dr. phil., was 1884—’87 docent aan de academie te Münster, verliet de wetenschappelijke loopbaan en bezocht het Conserv. te Keulen, werd direct, van een Kerkkoor ald., doch verwisselde 1889 de muziek voor het tooneel en verbond zich bij de ,,Meiningers” voor heldenrollen. In 1896 begon hij, ondanks het gemis van het daarvoor wenschelijk stemmateriaal, zijn loopbaan als liederzanger (bas); W. had toen al een jaar gereisd als recitator.

< >