Gepubliceerd op 17-02-2021

Franciscus gomarus

betekenis & definitie

nederl. godgeleerde, geb. 30 Jan. 1563 te Brugge; zijn ouders, het protestantisme toegedaan, emigreerden in 1578 naar den Pfalz; G., na voorbereidend onderwijs te hebben genoten van Sturm te Straatsburg, en van eenige op grond van hun kalvinistische gevoelens uit Heidelberg verdreven godgeleerden, bezocht de hoogescholen te Oxford, Cambridge en Heidelberg, werd in 1587 predikant bij de nederl. gemeente te Frankfurt a. M., waar hij bleef tot hier de aan de protestanten toegestane vrijheden weer werden ingetrokken, en aanvaardde in 1594 de hem aangeboden betrekking van hoogleeraar in de godgeleerdheid te Leiden.

G., een streng kalvinist, inzonderheid in de leer van de predestinatie, verzette zich in 1600 met klem tegen de benoeming van Arminius (zie ald.) tot zijn ambtgenoot. Twee openbare twistgesprekken tusschen G. en Arminius te Den Haag (1608 en 1609) leidden tot geen overeenstemming tusschen beide geleerden, wier geschil weldra een nationale zaak werd (zie Nederland, geschiedenis). Na Arminius* dood weder een geestverwant van deze tot ambtgenoot verkregen hebbende, n.l. Vorstius, besloot G. zijn ambt neder te leggen en nam hij een beroep aan tot predikant te Middelburg, waar hij tevens aan het kort tevoren opgerichte Collegium theologicum onderwijs zou geven in hebreeuwsche taal en godgeleerdheid. Drie jaren later vertrok hij als hoogleeraar naar Saumur en vandaar in 1618 in gelijke betrekking naar Groningen, welks Staten hem nog in ’t zelfde jaar naar de synode te Dordrecht afvaardigden. Ook op deze deed hij zich kennen als fel tegenstander van de Remonstranten.

Hem werd, nevens anderen, de nieuwe vertaling van het oude testament opgedragen, waartoe door de synode van Dordrecht besloten was, doch hij stierf voor de voltooiing, 11 Jan. 1643, te Groningen. Zijn godgeleerde werken, nagenoeg alle van leerstelligen en exegetischen inhoud, zijn gezamenlijk onder den titel Opera Gomari uitgegeven te Amsterdam, 3 dln., 1645 en 1664.

< >