Gepubliceerd op 17-02-2021

Ernst haeckel

betekenis & definitie

duitsch zoöloog en philosoof, geb. 16 Febr. 1834 te Potsdam, studeerde te Berlijn en Würzburg in de natuurwetenschappen en de medicijnen, en deed in 1859—60 een wetenschappelijke reis door Italië en Sicilië, waaraan het prachtwerk over Die Radiolarien (Berk 1862, met atlas) zijn ontstaan dankt. In 1861 habiliteerde hij zich te Jena voor vergelijkende anatomie, ging echter weldra tot het vak der algemeene en bijzondere dierkunde over, en kreeg in 1862 een buitengewone, in 1865 een gewone professuur aan de universiteit in genoemde stad.

H. hield zich voornamelijk bezig met de op den allerlaagsten trap van bewerktuiging staande zeedieren, met het leven op den bodem der zee, met de wezens die op de grenzen van het planten- en het dierenrijk staan. Het materiaal voor zijn onderzoekingen verzamelde hij op verscheidene reizen naar de kustgebieden der Noordzee en der Middell. zee, de Canarische eilanden en den Indisehen oceaan. De vruchten van deze onderzoekingen zijn de monographieën Zur Entivicklungsgeschickte der Siphonopkoren (Utrecht 1869), Biologische Studiën (Leipz. 1870), zijn hoofdwerken op het gebied der natuurphilosophie en der ontwikkelingsleer in het algemeen. H. was de eerste duitsche natuurvorscher die zich onvoorwaardelijk en onomwonden ten gunste van het darwinisme uitsprak. In zijn uitvoerige monographie Die Kaïkschwdmme (3 dln., Berl. 1872) beproefde hij, uitgaande van een bepaald, met de uiterste nauwkeurigheid bestudeerd type, „de analytische oplossing van het vraagstuk van het ontstaan der soorten” te geven. De voorlezingen, die hij 1867—68 te Jena hield, verschenen om- en bijgewerkt onder den titel Natürliche Schöpfungsgeschichte (Berl. 1868, 9de dr. 1897), welk werk onmiddellijk in een dozijn andere talen werd overgezet.

Anthropogenie (Leipz. 1874, 4de dr. 1891) behelst de toepassing van de ontwikkelingsleer op den oorsprong van den mensch. Zijn eigenlijk hoofdwerk is de Generelle Morphologie der Organismen (2 dln., Berl. 1866). Van H.’s populaire geschriften moeten vermeld: Ueber Arbeitsteilung im Natur- und Menschenleben (Berl. 1869), TJeber die Entstehung und den Stammbaum des Mensch engeschlechts (ald. 1870, 4de dr. 1880), Das Leben in den gröszten Meerestiefen (ald. 1870), en Arob. Kor allen (ald. 1876); het materiaal voor laatstgenoemd werk bracht hij voornamelijk bijeen op een reis naar de koraalbanken in de Roode zee (1873). Later heeft H. zich voornamelijk bezig gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis der kiem en in zijn Gastraea-theorie (zie ald.) een ontwikkelingswet voor het gansche dierenrijk opgesteld; deze theorie vond aanvankelijk veel bestrijding, doch wordt thans door de aanhangers van de leer dat de organische wereld geworden, niet geschapen is, algemeen aanvaard. Verder gaf H. in het licht: Das System der Medusen (Jena 1880), waarin een groot aantal nieuw-ontdekte soorten dezer dierklasse worden beschreven.

In den winter van 1881/82 ging H., ten einde eenige tropische oerwouden te bezoeken, over Bombay naar Ceylon, waar hij zich vier maanden ophield; de resultaten dezer reis zijn neergelegd in de Ind. Reisebriefe (Berl. 1883, 3de dr. 1893). Teruggekeerd nam H. de bearbeiding van de diepzee-ontdekkingen der Challenger-expeditie ter hand; hij verwerkte de voorradige gegevens in vijf boekdeelen (engelsche tekst, overvloedig geïll.), die de beschrijving van 4000 nieuwe diersoorten bevatten. In de PlanktonStudien (Jena 1890) vat H. de algemeene resultaten samen van zijn 30 jaren lang onvermoeid voortgezet onderzoek aangaande het leven en de verspreiding der pelagische organismen. In den herfst van 1900 deed hij een reis naar den Maleischen archipel, die hem zijn geschrift Aus Disulinde (Bonn 1901) in de pen gaf. In Der Monismus als Band zwischen Religion und Wissenschaft (Bonn 1893, 10de dr. 1900) en in Die Welträtsel.

Gemeinverständliche Studien über monistische Philosophie (ald. 1899, 5de dr. I960), geschriften die een levendige polemiek uitlokten, heeft H. zijn geloofsbelijdenis neergelegd. Voorts verschenen nog van zijn hand: Systematische Phylogenie (3 dln., Berl. 1896), Die Amphorideen und Cystoideen (Leipz. 1896), TJeber unsere gegenwärtige Kenntnis vom Pr Sprung des Menschen (Bonn, 1898, 3—7de dr. 1899), Kunstformen in der Natur (Leipz. 1899, tot 1902 zes stukken).

< >