Landschap (compartimento) van het koninkrijk Italië, tusschen de Apennijnen, de Midden- en Beneden-Po, en de Adriatische zee, grenst ten n. aan Lombardije en Venetië, ten z. aan Toscane, Umbrië en de Marken, en omvat de volgende provinciën:
Provincien Opperv in KM2 Inwon. 1901 Per vierk. km.
officieel vol Strelhirsky
E.
in engeren zin: Modena 2558 2573 322617 126 Parma 3238 3310 294312 91 Piacenza 2471 2355 245049 99 Reggio nell’Emilia 2269 2169 275827 122 Romagna: Bologna . . . 3752 3593 527642 141 Ferrara. . . . 2621 2627 271467 104 Forli 1879 1989 279072 148 Ravenna . . . 1852 2134 235766 127 Totaal: 20640 20750 2451752 119 Het landschap, oudtijds bewoond door Lingonen, Senonen en Bojers, kreeg zijn tegenwoordigen naam naar den beroemden weg, de ongeveer 300 km. lange Via Aemilia der Romeinen, die van Placentia (Piacenza) aan de Ro naar Ariminum (Rimini) aan de Adriatische zee voerde en in 187 v. Chr. onder den consul Marcus Aemilius Lepidus aangelegd werd, teneinde de in cispadaansch Gall.ië gestichte militaire en kolonisatiecentra Placentia (Piacenza), Parma, Mutina (Modena), Bononia (Bologna) in de eerste plaats onderling en verder door middel van de bij Ariminum eindigende Via Flaminia en den tegelijkertijd aangelegden weg van Bononia naar Arretium (Arezzo) met Rome en het overig Italië te verbinden. Deze groote erniliaansche heirbaan vormt nog heden den grondslag van het wegenstelsel en het spoorwegnet van Piacenza over Parma, Reggio, enz. naar Rimini. Reeds in de eerste eeuwen der Christel, tijdrekening werd dit deel van Italië, welks kuituur in nauwe betrekking stond tot deze machtige verkeersader, met den naam Regio viae Aemiliae (landschap van den Emiliaanschen weg) aangeduid; ten tijde van Constantijn den Groote was de naam van den weg reeds geheel op het landschap overgegaan, gelijk uit inschriften is gebleken, en hij bleef gehandhaafd gedurende den tijd der Longobarden en de middeleeuwen, hoewel ook later niet meer in den volksmond, maar slechts als een historisch-geographisch begrip in de taal der geleerden, aangezien het gebied zich allengs in kleine, vijandig tegenover elkander staande stedenrepublieken oploste, die slechts langzaam in drie gescheiden groepen weer bijeenkwamen, nl. in den Kerkelijken Staat en de hertogdommen Modena en Parma. Sinds 1859 kwam de oude naam weer in gebruik.