fransch romanschrijver, het hoofd der naturalisten, geb. te Parijs 1840, overl. aldaar 1902, de zoon van een italiaansch ingenieur, was werkzaam in den boekhandel van Hachette en begon reeds vroeg romans te schrijven: Les mystères de Marseille, Le voeu d’une morte. In 1864 deed hij het licht zien: Contes d Ninon, in 1865 La confession de Claude, in 1867 Thérése Raquin, in 1868 Madeleine Férat. In 1871 maakte hij een aanvang met de lange reeks romans, waaraan hij zijn groote bekendheid heeft te danken, de serie der Rougon-Macquart, histoire naturelle ét sociale Tune familie sous Ie second empire, welke 20 dln. bevat, waarvan L’assommoir, Germinal, L’oeuvre en La debacle voor de beste worden gehouden. Na deze reeks deed hij een andere serie verschijnen, Les trois villes: Lourdes (1894), Rome (1896) en Paris (1898), waarop hij liet volgen Les quatre Evangiles: Fécondité (1899), Travail (1901), Merité; deze laatste serie werd niet voltooid, daar hij overleed toen hij bezig was met Justice. Behalve door deze werken vestigde Z, de aandacht op zich door zijn optreden in de Dreyfus-zaak, toen hij in „L’Aurore”, in een soort manifest, Faccuse, partij voor Dreyfus trok.
Voor dit geschrift veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en 3000’ 'francs boete, vluchtte hij naar Engeland, keerde eerst in Frankrijk terug, toen er tot revisie in de Dreyfus-zaak was besloten, doch hield er zich verder buiten. Hij overleed tengevolge van verstikking door kolendamp. Zijn populariteit in Frankrijk, welke nimmer zoo groot was als in den vreemde, leed sterk door zijn optreden in de Dreyfus-zaak. Behalve bovenvermelde romans, vervaardigde hij nog novellen, als Les soirees de Médan, het drama Thérése Raquin (1873), de blijspelen Les hêritiers Rabourdin (1874) en Le bouton rosé (1874), met welke tooneelstukken hij weinig of geen succes had, en critieken, o. a. Mes haines (1866), Les romanciers naturalistes (1881), Une campagne (1880) en Nouvelle campagne (1896).