beroemd duitsch philoloog, geb. 25 Mei 1805 te Rostock, studeerde aldaar en in Greifswald in de theologie, vervolgens te Heidelberg in de philologie en werd daarop leeraar te Yverdon in het kanton Waadt. Van 1830—34 was hij aan het fransch gymnasium te Bromberg werkzaam en werd 1838 directeur der Louisaschool, de eerste hoogere burgerschool voor meisjes te Berlijn.
Hij overleed aldaar 14 Juli 1892. Zijn eerste werken behooren tot het gebied der klassieke philologie; alle latere hebben ten doel het onderzoek van de ontwikkeling der fransche en der engelsche taal van historisch-vergelijkend standpunt, en zijn van grondslag vormende beteekenis. Het zijn: Syntax der neufranz. Sprache (2 dln., Berlijn 1843 en 1845); La nobla leyczon, met inleiding, vertaling en aanteekeningen (ald. 1845); Altfranz. Lieder, mit Bezugnahme auf die provençalische, altital. und mittelhochdeutsche Liederdichtung (ald. 1853); Franz. Grammatik mit besonderer Berücksichtigung des Lateinischen (3de dr., ald. 1884); Engl.
Grammatik (3de dr., 3 dln., ald. 1880—85); Altenglische Sprachproben (2 dln., ald. 1867 en 1869; met K. Goldbeck, met woordenboek, dat echter slechts tot de letter M. gaat, ald. 1872 vlg.). Bovendien schreef hij: Hermann und Thusnelda. Romantisches Schauspiel in 5 Akten (2de dr., Berl. 1874).