maarschalk van Frankrijk, geb. te Parijs 1809, overl. op het kasteel van Moncel 1888, was leerling der Polytechnische school en van de applicatie school te Metz, kommandeerde de artillerie van het lste legercorps voor Sébastopol, werd in 1855 brigade- en in 1857 divisie-generaal. In den italiaanschen oorlog stond hij aan het hoofd der artillerie en droeg door het gebruik, dat toen voor het eerst werd gemaakt van het getrokken geschut, zeer veel bij tot het winnen van den slag bij Solferino.
Na den dood van maarschalk Niel, trad L. op als minister van oorlog, welken post hij den 2en Januari 1870 ook op zich nam in het ministerie Ollivier. Toen de oorlog aan Pruisen zou verklaard worden, deelde Leboeuf voor het wetgevend lichaam mede, dat het land gereed was en dat al zou de strijd twee jaren duren, er geen knoop zou ontbreken. Den 19den Juli werd hij tot generaal-majoor van het Rijnleger aangesteld, maar na de eerste nederlagen teruggeroepen en aan het hoofd van het 3de legercorps geplaatst. Bij Résonville, Saint Privât en Noiseville gaf hij bewijzen van groote onverschrokkenheid. Met de overgave van Metz geraakte hij in duitsche gevangenschap, waarin hij verbleef tot dat hij getuigenis moest afleggen voor den raad van onderzoek in zake de capitulatie van Metz. Sedert dien trok hij zich uit het openbaar leven terug.