ook Dihli, engelsch : Delhi.
1) Divisie van het luitenant-gouverneurschap Punjab, Engelsch-Indië, 40,221 km2 , ongeveer 4'/2 millioen inw.; zij is verdeeld in 7 districten.
2) Dehli of Delhi, hoofdstad der divisie en van het district D. (1500 km2., ¾ millioen inw.), aan den rechteroever der Dsjamna (Jumna), onder 28° 39’ N.B. en 77° 16V2’O.L. v. Gr, heeft een omvang van 11 km. en telt omstreeks 200,000 inw., waaronder 110,000 hindoes, 75,000 mohamedanen en overigens dsjain, sikh, enz. en bestaat uit twee deelen: de hindoestad en de mohamedanenstad ; de wijk der europeanen, met het paleis van den britschen resident, een kerk, een arsenaal, magazijnen en kazernen, ligt afgezonderd van het overig gedeelte der stad en is door een gracht daarvan gescheiden. De stad is aan de drie landzijden door een 10 meter hoogen muur omgeven, die door de Engelschen nog met bastions, voorwerken en een natte gracht versterkt is ; de muur bevat 7 ruime poorten; de boven dien muur uitstekende minaretten en koepels der moskeeën, de tinnen en torens der paleizen, alsmede de daartusschen gelegen aanplantingen van palmen en andere geboomte, verleenen de stad vanuit de verte een overweldigenden aanblik; de straten zijn nauw en bochtig, uitgezonderd de Zilverstraat, de van het n. naar het z. loopende hoofdstraat, met aan. weerskanten fraaie, ruime gebouwen. Oudtijds zou D. meer dan 2 millioen inw. hebben geteld. Een kleine stad op zichzelf is de vroegere hofburcht van Shah-Dsjahan aan de rivier, een der schoonste gedenkstukken van moslem-indische bouwkunst. De handel en industrie van D., eens bloeiend en van groote beteekenis voor de wereldmarkt, zijn met de stad zelf onder de laatste groot-mogols geheel in verval geraakt. Nog steeds evenwel is D. een middelpunt van het geestesleven der mohamedaansche hindoes; er zijn vele drukkerijen, waar klassieken der arabische, perzische en hindostansche literatuur worden uitgevoerd. D. heeft van alle groote steden der binnendeelen van Hindostan het meest een europeesch karakter aangenomen; het is thans het middelpunt van het indische geldverkeer, en een stapelplaats voor bodemproducten van Punjab; de bazars van D. zijn wegens haar kostbare shawls, edelgesteenten en goud- en zilverwerken door het geheele oosten bekend. D. staat met alle hoöfdplaatsen van noordelijk Indië in direct spoorwegverkeer.
Het oude Dehli zou door een radjah, Dilu geheeten, den laatsten vorst der Majuradynastie, gesticht zijn; in het werk Mahabharata wordt het, onder dennaamlndraprastha, als de residentie der Pandawa of Kinderen der zon beschreven, wier rijk als het machtigste in Indië gold; volgens de sage waren toenmaals de straten met goud geplaveid en werden deze met de kostbaarste wateren besproeid, de bazars waren overvuld van kostbaarheden, het paleis der Pandawa schitterde van diamanten en andere kostbaarheden. Met de Pandawa en hunne heerlijkheid verdwenen ook de grootheid en de glans van het oude Dehli Na hen heerschten hier langen tijd indische koningen. In 1011 werd D. door sultan Mahmoed van Ghasma ingenomen en geplunderd en het land tot een provincie van het rijk der Ghasmaniden gemaakt; het bleef echter zijn eigen radjahs behouden; dezen maakten zich allengs meer onafhankelijk; in 1193 evenwel verscheen sultan Moehamad Ghori in Dehli, veroverde het land, vermeesterde de hoofdstad, stelde een aan hem sehatplichtigen radjah aan, en maakte aan elke zelfstandigheid van D. een einde. Kort nadat hij echter Indië weer had verlaten werd de door hem aangestelde vorst door de Dehliërs verjaagd, waarna Outb-un-din zich tot vorst opwierp, een nieuw en onafhankelijk vorstendom Dehli vormde en de stichter werd van de eerste of zg Slavendynastie, wier leden geheel Punjab aan zich onderwierpen, en wier hofhouding de glansrijkste van geheel Azië was; deze dynastie ging in 1290 ten onder en de tweede turksche dynastie, die der Childsji, kwam in het bezit des rijks. Ala-ud-din (1295— 1315) verdedigde het succesvol tegen de herhaalde aanvallen der Mongolen. Kort na zijn dood kwam de derde turksche dynastie, die der Punjab-Turken, onder Moehamad-Tugblak, aan de regeering. In 1398 keerde Timurzich tegen Dehli, versloeg de mohamedanen, vermeesterde de stad, en gaf haar zijn troepen ter plundering over. Van 1414—50 regeerde de dynastie der Sajid, daarna tot 1526 de afghanen-dynastie der Lodi, die door een nakomeling van Timur, sultan Babar, na den slag bij Panipat, werd verjaagd; genoemde Babar (zie deze) besteeg daarop, als eerste groot-mogol van Dehli, den veroverden troon. In 1729 werd D , na de overwinning van NadirShah over den groot-mogol, ten deele verwoest, evenals in 1756 door de Afghanen onder Ahmad-Shah en in 1771 door de Mahratten; hierdoor verloor D. zijn glans en luister en werd tot een ruïne. Nadat in 1803 de Engelschen den Mahrattenvorst Daulat Rao Sindhia hadden verslagen, bezette lord Lake 3 Sept. 1803 ook D.; den volkomen machteloozen groot-mogol werd echter nog een schijn van macht gelaten, doch hij werd onder een eng. resident gesteld; sinds was D. een engelsche bezitting. 11 Mei 1857 maakte Dehli gemeene zaak met de den dag te voren in de 45 km. n.w. van D. gelegen garnizoensstad Mirat (Meerut) tegen het britsche gezag in verzet gekomen sepahi; de stad, toenmaals geheel van europeesche troepen ontbloot, was weldra het brandpunt van den opstand; na de wapenmagazijnen en het artilleriepark te hebben bemachtigd, riepen de opgestanen den 90-jarigen Radja Bahadur tot koning van Indië uit; het 6000 man sterke eng. leger dat daarop de stad insloot, verloor behalve in de woedende uitvallen der belegerden ook aan cholera en koortsen honderden manschappen, en kon ternauwernood zijn stellingen behouden; eerst na door versterkingen op ruim het dubbele van genoemd getal te zijn gebracht en na een zwaar bombardement, durfde generaal Wilson een bestorming wagen (14 Sept.); nadat de buitenwerken in de macht der engelschen waren moest nog gedurende een week elke straat en elk gebouw afzonderlijk op de wanhopige opstandelingen worden veroverd.