duitsch geneeskundige, geb. 12 Aug. 1762 in Thüringen, promoveerde 1783 te Göttingen, werd 1793 hoogleeraar te Jena, ging in 1798 als directeur van het Collegium medicum en koninklijk lijfarts naar Berlijn, waar hij bij de stichting der hoogeschool, in 1809, het hoogleeraarsambt in de bijzondere pathologie en therapie aanvaardde, en 25 Aug. 1836 stierf. De wetenschappelijke werkzaamheid van H. strekte zich over bijna alle deelen der geneeskunde uit.
Zijn Makrobiotik, oder die Kunst das menschliebe Leben zu verlängern (Jena 1796, laatstelijk Berl. 1896) werd in bijna alle europ. talen overgebracht en zijn Enchiridiou medicum, oder Anleitung zur medio. Praxis, Termächfniss einer oOjährigen Erfahrung (1836) werd vele malen herdrukt. In 1795 richtte hij het beroemde Journal der praktischen Heilkunde op, waarvan 83 dln. verschenen en waarin vele verhandelingen van H. geplaatst zijn.