s. Polychaeta.
De Borstelpootige wormen, ook wel Kieuwwormen, Branchiata, geheeten. De onderafdeeling van de orde der Borstelwormen, Chaetophora, waarin de wormen zijn vereenigd, bij welke voetstompjes of voetjes (parapodia) en andere lichaamsaanhangsels, met zijdelingsche borstelbundels of borstelkammen voorkomen; de meesten bezitten kieuwen; de mannelijke en vrouwelijke voorttelingsorganen zijn bijna bij allen over twee individuen verspreid; allen bewonen de zee of het zeestrand. Men verdeelt de C. nog in twee meer kunstmatige dan natuurlijke groepen, n.l. in: Chaetopoda errantia, de vrijlevende borstelwormen (bij Cuvier Rugkieuwigen, Dorsibranchiata), die alle soorten bevat welke vrij leven en zich kunnen verplaatsen; de kieuwen, waar deze aanwezig zijn, staan aan de rugzijde der segmenten; allen hebben doorgaans een voor uitstulping vatbaren slurf, die dikwijls met tandjes gewapend is. Familiën (zie aldaar): Aphroditea, Eunicea, Lumbrineria, Amphinomea, Nephtydia, Nereinea, Nereidea, Glycerea, Phyllodocea, Hesionea, Syllidae, Chaetopteridae, Ariciea, Opheliacea, Leucodorea, Arenicolea, Polyophthalmia, Tomopteridae.
Chaetopoda sedentaria, de vastzittende borstelwormen (bij Cuvier Kokerwormen, Tubicola, door anderen kopkieuwigen geheeten); de hiertoe behoorende wormen, met weinige uitzonderingen, bouwen kokers, waarbinnen zij hun verblijf houden, zoodat zij zich niet vrij kunnen bewegen; deze kokers zijn deels het product eener afscheiding vati een slijmachtige stof aan het vooreinde des lichaams, en ontstaan overigens doordat de dieren kleine lichamen uit hun omgeving (klei, zandkorrels, stukjes schelp) met hun voeldraden of draadvormige kieuwen grijpen en deze met genoemde de slijmachtige stof aaneenkleven, waarbij zij, naarmate zij zelf in lengte toenemen, door toevoeging van ringvormige lagen aan den voorrand van den koker, ook deze doen aangroeien. Familiën: Chloraemia, Hemieltacea, Pectinarea, Terebellacea, Serpulacea,Maldania.