of van der Heiden, ijveraar voor het protestantisme, in 1530 te Mechelen geb., was reeds vroeg de beginselen der kerkhervorming toegedaan en begaf zich naar Antwerpen, waar hij reeds op 20-jarigen leeftijd voor de gemeente optrad, intusschen zijn bedrijf van schoenmaker voortzettende. Toen hem het verblijf te Antwerpen gevaarlijk werd, begaf hij zich naar de Paltz en werd tot hervormd leeraar te Frankenthal aangesteld, vanwaar hij opnieuw naar Antwerpen terugkeerde om daar en in Vlaanderen de zaak van het protestantisme te bevorderen.
Andermaal verdreven, keerde hij nogmaals naar Frankenthal terug, bediende vervolgens als predikant de hervormde gemeente te Middelburg, en overl., na ten derden male te Antwerpen te zijn werkzaam geweest, te Bacharach, op een reis naar Frankenthal, in 1586. Zijn weinige geschriften zijn thans zeer zeldzaam, als: Gort en claer bewijs van den heiligen doop (Antw. 1582) en Christelijke confessie van Frederïk III, Paltsgraaf enz. (Dordr. 1577).Abraham H., kleinzoon van den vorige, in 1597 te Frankenthal geb., studeerde te Leiden, was daarna predikant, eerst bij de waalsche gemeente te Naarden, later bij de nederd. herv. te Leiden, waar hij in 1648 mede tot hoogleeraar in de godgeleerdheid werd benoemd. Als voorstander der godgeleerde begrippen van Coccejus en der wijsgeerige beginselen van Descartes werd H. in 1676 als hoogl. ontslagen, maar bleef als pred. werkzaam tot zijn dood. Hij overl. 15 Oct. 1678. Zijn meeste geschriften hebben betrekking op de godgeleerde geschillen van zijn tijd. Het voornaamste van deze was Corpus theologiae Christianae (2 dln., Leiden 1676).