Gepubliceerd op 17-02-2021

Caspar hauser

betekenis & definitie

de naam van een wegens zijn onbekende afkomst en zijn merkwaardige lotgevallen beroemd geworden vondeling, wiens geschiedenis ook nu nog niet voldoende is opgehelderd. Zijn eerste optreden had plaats in den namiddag van Pinkstermaandag, 26 Mei 1828; een jongmensch, als boerenknaap gekleed en onbeholpen in zijn houding, liep te Neurenberg op een burger toe en gaf dien een brief, welke geadresseerd was aan den ritmeester v.

Wessenig; de jongen werd naar den ritmeester gebracht, doch deze gaf hem aan de politie over. In den brief noemde de schrijver daarvan zich een armen daglooner en zeide dat de knaap op 7 Oct. 1812 bij hem voor de deur was gelegd; hij had hem heimelijk opgevoed, lezen, schrijven en het christendom geleerd en hem nu naar Neumarkt gebracht; de knaap wilde bij de cavalerie in dienst. In een zoogenaamd door de moeder geschreven document werd gezegd, dat zij, een arm meisje, den knaap op 30 April 1812 ter wereld had gebracht, dat hij Caspar heette en dat zijn vader, eertijds bij het 6de regiment lichte cavalerie te Neurenberg in dienst, gestorven was. H. werd door de overheid te Neurenberg aan een gevangenbewaarder ter bewaking gegeven. Een grondig officieel onderzoek en verhoor van den onbekende had niet plaats; maar de burgemeester Binder stelde uit enkele, den knaap opgedrongen antwoorden een legende samen, die door het op sensatie beluste publiek als officieele waarheid aangenomen en geloofd werd. Daarin werd gezegd, dat H. van kindsbeen af met water en brood was grootgebracht door een man, die hem geen voet in vrijheid liet verzetten en hem gebrekkig lezen en schrijven leerde.

Aanvankelijk had men gemeend in den knaap een zoon van Napoleon te vinden; later schreef men hem eene, wel niet vorstelijke, maar toch altijd nog zeer hooge afkomst toe. Alle pogingen tot het ontdekken der ware verhoudingen van Hauser bleven vruchteloos. Op 18 Juli 1828 was H. ter opvoeding toevertrouwd aan professor Daumer te Neurenberg, in den kelder van wiens huis hij op 17 Oct. 1829 gevonden werd met een kleine bloedende snede aan het voorhoofd, welke hem, naar hij zeide, was toegebracht door een man, wiens hoofd geheel zwart was; alle navorschingen naar den dader bleven echter vruchteloos. H. werd hierop voor zijn veiligheid in het huis van den magistraatspersoon Biberbach gebracht en voortdurend door twee soldaten bewaakt In 1830 werd baron v. Tucher tot zijn voogd benoemd en in 1831 nam lord Stanhope hem als pleegzoon aan en zond hem, ter verdere ontwikkeling, naar Ansbach. Hier was H. op een bureau van het gerecht werkzaam, en was bijna geheel vergeten toen zijn dood opnieuw de aandacht opwekte.

Op 14 Dec. 1833, omstreeks 5 uur in den avond, kwam H. onder een hevige sneeuwbui gewond uit den hoftuin terug en stierf drie dagen later. Een onbekende, zoo vertelde H., had hem onder voorwendsel, dat hij mededeelingen zou doen omtrent zijn afkomst, in den tuin van het slot ontboden en hem daar een diepen steek in de linkerzijde toegebracht; ook had hij in dien tuin een beurs verloren. Deze werd op de aangeduide plaats, waar echter, ondanks de versch gevallen sneeuw, slechts de voetstappen van één enkel mensch te zien waren, gevonden en medegebracht. Daarin bevond zich een briefje van den volgenden inhoud: „Caspar Hauser zal u heel nauwkeurig kunnen zeggen vanwaar ik kom en wie ik ben. Om Hauser de moeite te besparen, wil ik het u zelf zeggen: ik kom van de beiersche grens”; onderaan: „Ik wil u ook mijn naam zeggen: U. T.

Oe.” Deze en andere raadselachtige omstandigheden gaven voedsel aan de verdenking, dat H. een bedrieger was, die door zijn verwonding de afgekoelde belangstelling in zijn persoon weder had willen verlevendigen. Een dolkmes, dat in elk opzicht geschikt was om de verwonding toe te brengen, werd vele jaren na den dood van H. in een boschje in den slottuin gevonden in de nabijheid van het gedenkteeken dat voor den vondeling is opgericht en het volgende opschrift bevat: Hic occultus occulto occisus est, d. i. Hier is de verborgene (onbekende) in 't verborgen gedood. De werkelijke afkomst van H. is nog altijd niet opgehelderd. Naar alle waarschijnlijkheid werd H. in een dorp in Oud-Beieren door zijn natuurlijken vader in 7t verborgen opgevoed, doch mettertijd werd de jongen te groot om hem nog langer voor de Wereld verborgen te kunnen houden. Derhalve zond zijn vader hem naar Neurenberg in de hoop, dat hij daar in den militairen dienst een onderkomen zou vinden. Maar in plaats daarvan viel hij[ in handen van de politie en werd door de veelvuldige proeven, die phantastische lieden met hem namen, langzamerhand in de fol gebracht, welke hij later bijna onvrijwillig verder speelde.Er bestaat over H. een uitgebreide literatuur. Een badensch vluchteling, Garnier, publiceerde in Maart 1834 te Straatsburg een brochure, Einige Beiträge zur Geschichte Kaspar Hausers,, waarin het eerst de meening was uitgedrukt, dat H. de op 29 Sept. 1812 geboren zoon van groothertog Karel van Baden en diens gemalin Stephanie Beauharnais was, en geroofd werd door gravin Hochbérg, de weduwe van groothertog Karel Frederik, die een ander, doodziek, op 16 Oct. 1812 dan ook gestorven kind had ondergeschoven om haar eigen zoon de troonsopvolging in Baden te verschaffen. Met verdere bijzonderheden versierd werd deze combinatie herhaald in het geschrift van Sebastiaan Seiler, Karl Hauser, der Thronerbe Badens (Par. 1840, 3de dr. 1847). De meening omtrent de badensche afkomst van H. werd bevestigd toen in het 2de deel van L. Feuerbach’s werk: Anselm Bitter v. Beuerbachs Leben und Wirken (Leipz. 1852), een geheime memorie over H. voor het beiersche hof uit het jaar 1832 openbaar werd gemaakt, waarin A.

Feuerbach de identiteit van H. met den in 1812 geboren erfprins van Baden als een moreele zekerheid vaststelde. Het zwijgen der badensche regeering versterkte deze meening, welke G. F. Kolb (onder het pseudoniem F. K. Broch) in zijn werk Kaspar Hauser, kurze Schilderung seines Erscheinens und seines Todes (Zürich 1859) uitvoerig trachtte te bevestigen, en welke ook door Daumer, ofschoon deze in zijn Enthüllungen über Kaspar Hauser (1859) een andere meening was toegedaan*. in een nieuw boek (Kaspar Hauser, sein Wesen, seine Unschuld etc., Regensburg 1873)* werd aanvaard.

De openbaarmaking van de officieele oorkonden over den nooddoop, de lijkschouwing en de bijzetting van den 29 Sept. 1812 geboren en 16 Oct. d. a. v. overl. erfprins van Baden in de Augsburgsche Allgemeine Zeitung (1875, nr. 154) hief echter elke verdenking tegenover Baden op (vergeL Mittelstadt, Kaspar Hauser und sein badisches Prinzenthum, Heidelberg 1876). Het nieuwste grondige werk van A. v. d. Linde* Kaspar Hauser, eine neugeschichlliche Legende (Wiesbaden 1886, 2 dln.), waarin de geheele* zeer omvangrijke literatuur over dit onderwerp wordt aangehaald, heeft zoo goed als onwederlegbaar vastgesteld dat H. aanvankelijk, omdat hij iets te verbergen had, een leugenaar, ea door de dwaasheid en overspanning van zijn, omgeving (vooral van Daumer en Tücher) een bedrieger en ten slotte zelfmoordenaar werd. Tegenover de brochure: The story of Kaspar Hauser, from authentic records door Elizabeth E. Evans (Lond. 1893), waarin o. m. ook lord Stanhope heftig wordt aangevallen, is* ter verdediging door diéns dochter, de hertogin van Cleveland, een brochure in ’t licht gegeven onder den titel: The true story of Kaspar Hauser from official documents (Lond. 1893).

< >