1) Prov. van Opper-Italië, het oostelijkst deel van Lombardije, grenst ten n.vv. en n. aan Sondrio, ten o. aan Tirol en het Garda-meer, ten z. aan Mantua en Cremona, ten w. aan Bergamo; 4257s/,j km.2, 480,000 inw., is verdeeld in 5 districten: Breno, Brescia, Chiari, Salo en Verolanuova, tezamen met 279 gemeenten; het z. deel is vlak, het n. bergachtig (Bergainasker Alpen, uitloopers der Ortler Alpen met den Monte-Gleno, 2852 m. de groep van den Monte-Adamello, 3554 m., uitloopers der Trientijnsche Alpen aan het Garda-meer); hoofdrivieren: de Oglio, die met het Iseomeer de westgrens vormt, en de Chiese; vooral in de vlakte wordt land- en tuinbouw bedreven, mais, rijst, vlas, graan, wijn, olijven, citroenen (aan het Garda-meer), benevens zijdeteelt; het gebergte bevat ijzererts, marmer en steenkool.
2) Brescia, hoofdstad der prov. B., aan den voet der Alpen, zetel eens bisschops, 99 km. van Milaan, 67,000 inw., veie kerken, bibliotheek, gesticht door kardinaal Quirini; wapenfabrieken, zijdespinnerijen, fabrieken van kousen, mutsen, lijnzaad, wollen dekens, textielindustrie, olieslagerijen enz. — B., oudtijds Brixia geheeten, schijnt door Etruskers gesticht te zijn, was na de verhuizing van Gallische volksstammen naar Opper-Italië de hoofdstad der Cenomanen, en trad met Hannibal in bondgenootschap tegen Rome; gedurende de groote volksverhuizing door de Hunnen verwoest, weldra echter weer opgebouwd, kwam de stad na den val van het oostgotische rijk eerst aan de Langobarden, later aan Karel den Groote, stond in den eerstvolgenden tijd onder eigen graven, verjoeg in de 11de eeuw haar bisschop, gaf zichzelf een eigen grondwet, trad, de leer van Arnold (zie deze) van Brescia toegedaan, in de 12de eeuw in het verbond der Lombardische steden tegen keizer Frederik I en werd bij den vrede van Constanz als onafhankelijke vrije stad erkend; Frederik II belegerde haar van Aug. tot 1 Oct. 1238 vruchteloos; in 1258 werd zij door Ezzelino da Romano bestormd, in 1311 door Hendrik VII ingenomen; zij kwam alsnu achtereenvolgens aan Robert van Napels (1319), koning Johan van Bohemen (1330) en Mastin della Scala, die haar, door Venetië bedreigd, in 1339 aan den visconti van Milaan overliet, van welke zij 1404—21 aan Pandolfo Malatesta kwam; in 1428 viel zij van Venetië af; van 1509—12 was zij in de macht der Franschen; in 1516 werd zij weder een bezitting van Venetië, waarvan zij in 1796 door Bonaparte, die hier in laatstgenoemd jaar een wapenstilstand met Napels sloot, werd losgemaakt; gedurende het fransche keizerrijk hoofdplaats van het departement van de Mella, kwam zij in 1815 aan Oostenrijk; zij nam een levendig aandeel aan de beweging van 1848; in Mrt. 1849 was zij de eenige groote stad in Lombardije die zich tegen de Oostenr. heerschappij verzette; zij werd door generaal Haynau, die hier gruwzame wreedheden pleegde, tenondergebracht. In den ital. oorlog van 1859 hield B. weder de zijde van Piemont, waaraan het met overig Lombardije werd afgestaan.