diende sedert 58 v. Chr. onder Julius Caesar als diens onderbevelhebber in Gallië en behoorde ook later tot diens partij, zonder evenwel deel te nemen aan de oorlogen van Caesar tegen Pompeius en de Pompejanen.
Hij hield zich veeleer in de hoofdstad op, om daar de belangen van Caesar te behartigen. Na den moord op Caesar schaarde hij zich aan de zijde der tegenstanders van Antonius en voerde, nadat hij in 43 met Gaius Vibius Pansa het consulaat aanvaard had, met zijn ambtgenoot en Octavianus (den z.g. mutinensischen) oorlog tegen Antonius, dien hij 14 of 15 April versloeg bij Forum Gallorum, en nam deel aan de beslissende overwinning van Mutina (25 April), maar viel in dien slag. Hij was bevriend met Cicero en liet zich door hem in de welsprekendheid onderwijzen (in ruil waarvoor hij, als lekkerbek, Cicero volgens diens schertsende uitdrukking onderwees in de eetkunst). Hij schreef het vervolg op Caesar’s Commentarü de bello Gallico (boek VIII).