(graaf Neithardt von) pruisisch generaal-veldmaarschalk, geb. 27 Oct. 1760 te Schildau in de pruisische prov. Saksen, zoon van een onbemiddeld artillerieluitenant van oostenrijksche afkomst, werd door zijn grootvader op de Jezuïetenschool te Würzburg gedaan, keerde bij diens dood in 1772 in de ouderlijke woning te Erfurt terug, bezocht hier in 1777 eenigen tijd de universiteit, nam in 1779 dienst bij een te Erfurt in garnizoen liggend oostenrijksch regiment, in 1780 bij markgraaf Alexander van Ansbach-Bayreuth, en werd in 1782 in diens leger officier, onder den naam Neithardt von G., naar een landgoed in Oostenrijk, dat vroeger aan zijn familie had toebehoord.
Nog hetzelfde jaar ging hij met het door den markgraaf aan Engeland verhuurde leger naar Amerika, trad na zijn terugkomst in pruisischen dienst, werd in 1790 stafkapitein, maakte den veldtocht van 1794 mee, nam deel aan de veldslagen bij Saalfeld (1806) en Jena, was daarop tot aan den vrede van Tilsit kommandant van Kolberg, waar hij zich trots herhaalde aanvallen staande wist te houden, en werd in Sept. 1807 tot chef van het korps ingenieurs benoemd, in 1809' tot overste bevorderd; door de fransche partij in den lande gewantrouwd, nam hij echter kort daarop ontslag, werd bij het uitbreken van den oorlog van 1813 in het korps van Blücher generaal-majoor, en kort daarop chef van den generalen staf der silezische armee, als hoedanig hij onophoudelijk op beslissende pogingen en op inspanning van alle krachten tot volkomen vernietiging van den erfvijand aandrong, en het legerbestuur verschillende, zorgvuldig berekende, koene doch alle nuttelooze waaghalzerij uitsluitende operatieplannen voorlegde. Na den slag van Leipzig werd hij opnieuw bevorderd en na den vrede van Parijs kreeg hij den graventitel en een landgoed met een opbrengst van 10.000 thaler ’s jaars. Bij Napoléon’s terugkeer, in 1815, werd hij weer chef van den generalen staf in het legerkorps van Blücher. Hij regelde na den slag bij Ligny in de plaats van den ziek geworden en gewonden Blücher zelfstandig den terugtocht en wel derwijze, dat de armee twee dagen later nog tijdig bij Waterloo kon komen, waar zij den slag ten voordeele der verbondenen besliste; na den slag bewerkte hij nog door een onvermoeide, door hem zelven bestuurde vervolging, dat deze slag aan den oorlog een einde maakte. Hij werd nu tot generaal bevorderd en ontving ook de in Napoléons rijtuig gevonden ridderorde van den zwarten adelaar. Na den tweeden vrede van Parijs werd hij generaal van het 8ste legerkorps.
Reeds in 1816 echter nam hij, voornamelijk om politieke redenen, ontslag uit den krijgsdienst; in 1818 benoemde de koning hem tot gouverneur van Berlijn en lid van den raad van state, in 1825 tot generaal-veldmaarschalk. In Maart 1831 werd hij, zoodra de poolsche opstand de pruisische grenzen naderde, met het opperbevel over de vier oostpruisische legerkorpsen belast; hij begaf zich naar Posen en overl. hier in den nacht van 23/24 Aug. aan de cholera. G. bezat behalve alle eigenschappen van een goed legeraanvoerder een ridderlijk karakter en genoot wegens zijn bescheidenheid in zijn kringen hooge achting. In Mei 1855 werd op de Operaplatz te Berlijn een standbeeld (van Rauch) voor hem onthuld.