duitsch letterkundige, geb. te Weimar 1761, overl. te Mannheim, bekleedde verschillende ambten te St. Petersburg (1781—95), maar werd in 1800 naar Siberië gezonden, daar men hem hield voor den schrijver van pamfletten tegen keizer Paul.
Na een jaar ontving hij gratie en werd benoemd tot directeur van den duitschen schouwburg te St. Petersburg; dezen post bekleedde hij tot den dood van keizer Paul, toen ging hij naar Weimar, waar hij vijandig optrad tegen Goethe en de gebroeders Schlegel, op wie hij een satirisch drama schreef: Der hyperborisehe Esel (1797). Vervolgens richtte hij de voortbrengselen van zijn hekelend vernuft tegen Napoleon, o. a. in een soort reisverhaal Erinnerungen aus Taris, en in de bladen , Die Biene” (1808—10) en ,.Die Grille” (1811—12). Inmiddels had K. zich na den slag van Jena weer metterwoon in Rusland gevestigd, waar hij in 1812 tot staatsraad werd verheven. Twee jaren daarna ontving hij de benoeming van russisch consul te Koningsberg, en werd in 1817 als geheim politiek agent der russische regeering naar Weimar gezonden. Daar bestreed hij in een door hem opgericht tijdschrift, „Das literarische Wochenblatt” de révolutionnaire beginselen met zooveel kracht en heftigheid, dat een jeugdig heethoofd, een student Georg Sand geheeten, hem met een dolk vermoordde.
K. heeft zich, misschien nog meer dan door zijn politieke en kritische geschriften, bekend gemaakt door zijn tooneelstukken, welke indertijd zeer veel succes hadden en nog niet alle van het repertoire zijn verdwenen. Tot de meest gevierde van deze behoort: Menschenhasse und Reue (1789).