Gepubliceerd op 18-03-2021

Aug, wilh. von schlegel

betekenis & definitie

beroemd dichter en oriëntalist, 1767 te Hannover geboren, zoon van Johann Adolf S. (zie boven), eerst huisonderwijzer bij den bankier Muilman te Amsterdam, daarna te Jena medewerker aan Schillert „Horen”, en „Musenalmanach”; tot 1799 de ijverigste schrijver in de „Allgem. Literaturzeitung”.

In dezen tijd begon hij1 de vertaling van Shakespeare (9 dln., Berl. 1797 —1810), waardoor hij grooten invloed op de duitsche dichtkunst en het duitsche tooneel uitoefende. S. hield te Jena aesthetische voorlezingen en gaf met zijn broeder Friedrich het Athenäum (3 dln., Berl. 1798—1800) en Charakteristiken und Kritiken (2 dln., Koningsb. 1801) uit. De eerste uitgave zijner Gedichte verscheen in 1800 te Tübingen. Hij leverde in zijn Span. Theater (2 dln., Berl. 1802—9) een uitmuntende vertaling van vijf stukken van Calderon. Zijn Vorlesungen über dram. Kunst und Literatur (3 dln., Heidelberg 1809—11) werden in verschillende talen overgezet (in het nederd. door van Kampen, Leid. 1810) en zijn Poetische Werke (2 dln., Heidelb. 1811) toonden zijn volkomen heerschappij over alle dichterlijke vormen. Sedert 1818 hoogl. aan de hoogeschool te Bonn, wijdde hij zich mede aan de studie der oostersche letterkunde, vooral ook van het Sanskriet. Als vruchten daarvan verschenen de Indische Bibliothek (3 dln., Bonn 1820—39), Bhagavad-GUa (2de dr., Bonn 1846), Râmâjana (dl. 1 en 2, Bonn 1829 —39). S. overl. te Bonn in 1845. Een zorgvuldige uitgave zijner Sämmtliche Werke (12 dln., Leipz. 1846—47), der Oeuvres, écrites en français (3 dln., Leipz. 1846) en der Opuscula latina (Leipz. 1848) gaf Boeking in het licht.

< >