Gepubliceerd op 23-02-2021

Arie de jager

betekenis & definitie

nederlandsch taalkundige, geb. 10 April 1806 te Delfshaven, opgeleid op de school van Görlitz te Rotterdam, werd 1865 leeraar aan de hoogere burgerschool te Rotterdam, verkreeg in 1873 eervol ontslag en overl. 26 April 1877 in laatstgenoemde stad. In 1838 kreeg hij op zijn beantwoording eener door de Holl.

Maatschappij voor fraaie kunsten en letteren uitgeschreven prijsvraag tegen de spelling-Siegenbeek de gouden medaille; in 1850 kende Groningen hem honoris causa den titel van doctor in de letteren toe. Hoofdwerken: Proeve over de werkwoorden van herhaling en during in de nederl. taal (1832), Taalkundige handleiding tot de Staten-overzetting des bijbels (1837), Archief voor Nederl. taalkunde (4 dln., 1847—54), Proeve over den invloed van Bilderdijks dichtwerken op onze taal (1847), De Taalgids (1859—61), Woordenboek der frequentatieven (2 dln., 1875—78).

< >