belgisch letterkundige, geb. te Exaerde 1840, studeerde te Gent en te Leuven in de godgeleerdheid, natuurkunde en medicijnen, was van 1871—90 militair geneesheer en vestigde zich daarna als doctor te Gent. Hij schreef veel onder den schuilnaam Wazenaar, daar Exaerde ligt in het Land van Waas, en werd lid van de Kon.
Vlaamsche Academie. Zijn voornaamste werken zijn: Een Vlaamsche jongen (1878) en Over veelschrijven in zake van fraaie letteren (1890).