eigenlijk Giuseppe Balsamo. Avonturier, geb. 8 Juni 1713 te Palermo uit arme ouders, werd in een klooster gedaan, was hier meestal werkzaam in de apotheek, kreeg zoodoende eenige kennis der artsenijmengkunde,werd weldra om zijn levenswijze weggezonden, en was omstreeks 1768 reeds zoo berucht, dat hij zich gedwongen zag zich uit de voeten te maken; in gezelschap van een onbekend gebleven persoon, Alhotas geheeten, zwierf hij nu eenigen tijd door Griekenland, Egypte en een deel van Azië, en bevond zich in 1770 in Turkije; van hier ging hij naar Malta en wist zich hier in het vertrouwen van den grootmeester der ridderorde in te dringen; voorzien van brieven van aanbeveling van italiaansche grooten keerde C. weinig later naar zijn geboorteland terug, en huwde te Rome met een beeldschoon meisje uit den arbeidenden stand, Lorenza Feliciana, zwierf met haar door Opper-Italië en WestDuitschland, bezocht Londen en Parijs, Spanje, Sicilië, Nederland, Koerland, Rusland, enz., bereidde en verkocht allerlei geheimmiddelen (als b.v. levens-elixer), gaf zich uit voor wonderdoener, voerde achtereenvolgens de namen Tischio, Melina, Belmonte, Pellegrini, Fenix, Anna, Harat, zocht een nieuw stelsel van vrijmetselarij, het zg. egyptische, in te voeren, geraakte meermalen in groote moeilijkheden en werd ten slotte in de zaak van het halssnoer van koning Marie-Antoinette betrokken, wat hem in de Bastille bracht (1786).
Op vrije voeten gesteld en uit Frankrijk verbannen, ving hij zijn zwerftochten door Europa en zijn bedriegerijen, echter met steeds verminderend succes, weer aan, werd eindelijk te Rome gearresteerd, ter dood veroordeeld, tot levenslange gevangenisstraf begenadigd, en op het fort San Leone bij Urbino gevangen gezet, waar hij 26 Aug. 1795 overleden; zijn vrouw werd in een strafklooster geplaatst.