Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie O
- Opdrommen
- Opdrossen
- Opdruistig
- Opdruk
- Opdrukken
- Opduikelen
- Opduiken
- Opdunnen
- Opduvel
- Opduwen
- Opdwarrelen
- Opdwarsen
- Opdweilen
- Opdwingen
- Opeen
- Opeendrijven
- Opeggen
- Opeisch
- Opeischbaar
- Opeischen
- Open
- Openbaar
- Openbaarmaken
- Openbaren
- Openbaring
- Openbaringsboek
- Openbarsten
- Openbersten
- Openbeuken
- Openbijten
- Openblazen
- Openblijven
- Openbonzen
- Openbreken
- Openbuigen
- Opendoen
- Opendouwen
- Opendraaien
- Opendringen
- Openduwen
- Openen
- Openend
- Opener
- Opengaan
- Opengewerkt
- Opengooien
- Openhakken
- Openhalen
- Openhangen
- Openhartig
- Openheid
- Openhouden
- Openhouwen
- Opening
- Openingsrede
- Openkammen
- Openkappen
- Openkloppen
- Openknabbelen
- Openknagen
- Openknijpen
- Openknippen
- Openknoopen
- Openkoken
- Openkomen
- Openkrabbelen
- Openkrabben
- Openkraken
- Openkrijgen
- Openlaten
- Openleggen
- Openliggen
- Openlijk
- Openloopen
- Openluchtig
- Openluchtspel
- Openmaken
- Opennijpen
- Openpersen
- Openpeuteren
- Openpikken
- Openprikken
- Openrijten
- Openrukken
- Openschaven
- Openscheuren
- Openschieten
- Openschuiven
- Openslaan
- Openslaand
- Opensluiten
- Opensmijten
- Opensnijden
- Openspalken
- Opensperren
- Opensplijten
- Openspreiden
- Openspringen
- Openspringend
- Openstaan