Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie O
- Oorlogspad
- Oorlogspartij
- Oorlogsvaan
- Oorlogvoerend
- Oorlogzuchtig
- Oorloos
- Oorloven
- Oormeester
- Oormerk
- Oorontsteking
- Oorsprong
- Oorspronkelijk
- Oorspuitje
- Oort
- Oortje-zeker
- Oortjedood
- Oortjeskaarske
- Ooruil
- Oorveeg
- Oorverdoovend
- Oorvijg
- Oorvlies
- Oorzaak
- Oorzakelijk
- Oorzakelijkheid
- Oorziekte
- Oost (1)
- Oost (2)
- Oost-indië
- Oosteinde
- Oostelijk
- Oosten
- Oostenwind
- Oosteren
- Oostergrens
- Oosterkim
- Oosterling
- Oosterlucie
- Oostersch
- Oostertrans
- Oostganger
- Oosthoek
- Oostindievaarder
- Oostindisch
- Oostinje
- Oostkant
- Oostlijster
- Oostmoesson
- Oostnoordoost
- Oostnoordoosten
- Oostpassaat
- Oostvogel
- Oostwaarts
- Oostzee
- Oostzijde
- Oostzuidoost
- Oostzuidoosten
- Oot
- Ootje
- Ootje-bot
- Ootmoed
- Ootmoedig
- Oozie
- Ooziedrup
- Op
- Op-en-duit
- Op-en-top
- Opa
- Opaal
- Opaalblauw
- Opaalglas
- Opaalmoer
- Opaarden
- Opaderen
- Opakkeren
- Opaliseeren
- Opbaggeren
- Opbakeren
- Opbakken
- Opbaliën
- Opbanken
- Opbarsten
- Opbedelen
- Opbellen
- Opbergen
- Opbersten
- Opbeuren
- Opbiechten
- Opbieden
- Opbijten
- Opbikken
- Opbillen
- Opbinden
- Opbitten
- Opblazen
- Opbleeken
- Opblijven
- Opblinken
- Opbloeien
- Opbod