AFRIJZELEN, (rijzelde af, heeft en is afgerijzeld), (w. g.) (gewest.) allengs en bij gedeelten losgaan en afvallen : er is uit die schooven vrij wat graan afgerijzeld, vrij wat graankorrels zijn uit de aren gevallen;
— de kalk begint van den muur af te rijzelen, af te bladderen; ook die muur begint hier af te rijzelen. AFRIJZELING, v.