Gepubliceerd op 19-09-2018

Losgaan

betekenis & definitie

Losgaan (ging los, is losgegaan), los worden, den samenhang met iets verliezen, niet langer vast blijven: het behangsel gaat daar los; de voering is losgegaan; de knoop, het lint gaat los; uw kouseband is losgegaan;

— het ijs gaat los, begint te breken; de rivier gaat los, begint te kruien;
— (w. g.) opengaan: de rozen gaan los;
— afgaan: het pistool, het geweer ging los;
— (fig.) op iem. losgaan, iem. aanvallen; dat gaat er op los!, dat zal een grap worden; (ook) zij zullen zich te goed doen;
— er frisch op losgaan, met ijver aan iets beginnen.

< >