o. (-s),
1. gemeenzame aanduiding voor enige bij elkaar behorende voorwerpen, zaakje, boeltje: een soldaat doet zijn zwikje aan, zijn ransel met koppel en verdere uitrusting; neem je hele zwikje maar weer mee, koopman, al je bullen ; — een hele zwik, een heleboel;
2.een partijtje zwikken (4.).