m. (in de bet. 1. en 2.) en o. (-s),
1. draagband, gordel of bandelier, inz. van militairen, om de sabel, bajonet enz. aan te dragen;
2. halsband met lijn voor hond
3. wat door een band, eig. of fig., bijeengebonden is, vand. een paar, een tweetal dat bijeenhoort, een stel, vooral bij bep. zn. gebruikt: een koppel duiven, een doffer en een wijfje ; — een koppel molenstenen, een ligger en een loper ; — een koppel pistolen ; — (Zuidn.) twee personen van versch. geslacht, door huwelijk, verloving of liefde verbonden, stel, span: cm gelukkig, een schoon koppel; — ook : danspaar ;
4. in de mechanica : een stelsel van twee gelijke en evenwijdige krachten, die in tegengestelde richting werken: een rechts-, een linksdraaiend koppel
5. (in ruimere zin) groep van twee of meer bij elkaar behorende of zich bij elkaar vertonende personen, dieren of zaken: een koppel paarden, ossm, twee die samen voor een wagen of ploeg gespannen zijn; een koppel patrijzen, een vlucht; er was een grote koppel volk bijeen, een troep, hoop ; de rundertyphus is uitgebroken onder een koppel in de' gemeente A.; — zij stonden op een koppel, op een hoop ;
6. aan een orgel: inrichting die verschillende manualen met elkaar, of het manuaal met het pedaal verbindt.