(verstoorde, heeft verstoord),
1. (vero., bijb.) verwoesten, vernietigen;
2. verbreken, een einde maken aan (een toestand van rust of harmonie): de stilte, j de rust, de goede stemming, de vrede, iemands geluk verstoren ;
3. boos maken ; raadzaam is ’t, dat gij geen vriend verstoort (Staring); vgl. Verstoord; eert. 4.ook wederk.: de Here verstoorde zich zeer over mij (Deut. 3 : 26);
5. vogelnestjes verstoren, uithalen.